- 6 - Als ze da,n de nodige rust hebben betracht, komt het gesprek op thee, Ook hier weet hij veel van (hij is niet voor niets lid van de Holl.My. van Wetenschappen)"In China werd door het veelvuldig gebruik van thee de nadeelen van het slegte water weggenomen en daarboven begon men te gelooven dat zy een voortreffelyk middel was, om het Bloed te zuiveren, de Zinnen te verlevendigen, de Slaa,perigheid te verdryven, het Hoofd en de Maag door haare zagt zamentrekkende kragt zeer te ve sterken, de Spysvertering te helpen, en de Doorwaaseming te bevorde: In 1666, zo vertelt hy, kwam dit theeblad via Engeland in ons land. De drank behaagde zo, dat zy by Lieden van den eersten rang in treil kwam. (dat in trein wil dus zeggen in trek) In 1715 werd het in ons land een algemene drank. Meer dan agttien millioenen ponden Thee wei den na,ar Europa overgevoerd." Tot slot hier nog een korte beschrijving van de vreugde van het eindf van de winter. De winter, die men dus alleen te lijf kon gaan, door zich in dikkere kleren te hullen en de hele dag maar turf en hout a£ te slepen en te stoken. "Wie mymert nu nog aan den haard in t mufff stookvertrek» De kloeke kan, 's morgens ten vier uuren, ten bedde ui stappen, en 's avonds tot negen uuren arbeiden. Welk een lange Dag» Ongemakken, die verstooring baaren, kent hy niet. Hy zit met geene tang telkens in de hand, om het vuur aan te stooken, de ka.a,rs te sni ten, of de handen ter verwarminge te wryven; de inkt bevriest niet i de pen, de vingers worden niet styf van koude; de leden trillen nie1 Open de vensters, laat de gezonde zomerluchten erin. De winterkledei wel in de zon gedroogd, worden nu in de kist weggelegd en het ligte Zomerpakje, in de lucht ontdaan van zyne mufheid, a,angeschooten; nu eerst, wyl men bestendig Weder gekreegen heeft. Buiten het Huis, ziet men Velden met een tapyt van het edelste groei dagelyks afgeschooren, maar ook dagelyks weer aangroeiende, gedekt. De Vogelen hebben gebroeid, om ons nieuwe Zangers; Ganzen, Kalkoenei Duiven, Hoenders, Eenden en Pa,tryzen, om ons nieuw gebraad te bezo; Haazen en Konynen fokken hunnen jonge op, om den Ja,ger een vermaak,1 een aangenaam wildbraad te geeven. In de Zomer komen de volle Schooven van het veld. De Lastdieren kunf naauwluks de zwaar gelaaden wagens naar de schuuren trekken. De Bali buigen onder het gewigt. Den Landman werkt zich moede; doch hoe vroj veegt hy dit zweet af! Hy herstelt ras zyne kra,gten door eene teug Bier, Aalbessenwyn, Appel- of Peerendrank, terwyl de even zeer verg noegde Landboerin het zuivel thuis brengt, en de Dogters de vruchte' van den Boomga,a,rd inzamelen." We zien dit tafreel voor ogen, de trekkende en dampende paarden, de landlieden naa.st en op de wagens en later allen aan lange tafels me leut en boertigheid. Neen, wie zo kan schrijven en wie het zo kan beschrijven, is zeker ge kamergeleerde alleen, maa,r ook een buitenman, met zijn ogen niet in zak. Ds.Martinet bezat a.1 deze gaven in hoge mate. Op een frappante manier, gelijk het een geboren docent betaamt, legt hij voor anderen hele na,tuur open en sta,at toch heel gewoon als mens, als klein sche sel zoals hij zich graag noemt, met zijn beide benen op de grond. Hij la,a,t zich een goed glas vruchtensap of bier en een gebraden kalk best smaken. Hij was een man, die er bovenal van uit ging, dat het een ontzaglijk voorrecht was, de na,tuur te mogen aanschouwen en daarbij nooit verga dat hij alles a,a,n zijn "Bestierder" had te danken. Zou hij in onze tijd hebben geleefd, of zou het natuurgidsen-diploma, ook al hebben bestaan, zeker zou hij dan een van de eersten zijn gewe j die zich "gediplomeerd natuurgids" had kunnen noemen. Onze Meester der Vrye Konsten, Doctor in de Wysgeerte en Lid van de Holl.My. der Wetenschappen, Dominee J.F.Martinet, was een geboren excursieleider. Burgh, N.H.L.

Tijdschriftenbank Zeeland

Sterna | 1964 | | pagina 6