HET WEITJE VAN DE BAKKER "Rademakersweitje
Aan de overzijde van de Meeldijk, op nog geen 150 m. afstand van mijn ouderlijk
huis, lag een klein vierkant stukje weiland. De afmetingen bedroegen (uit
het geheugen geschat) 60 bij 60 m. Het was als veel weiland in vroeger tijden
verre van egaal, licht hellend liep het van het hoogste deel, dat tegen de
Meeldijk lag, naar een brede sloot aan de westzijde. In natte perioden stond
het water hieruit soms tot in het midden van het weitje. Deze sloot was nog
een restant van de Hamer, een riviertje of geul, die vroeger (ten noorden v.
Haamstede overgaand in de Schelveringeeen scheiding vormde ongeveer tussen
onze Westhoek en de rest van Schouwen.
Het was geen weiland van de bovenste klasse. De grassen behoorden voor een
groot deel tot de mindere kwaliteiten. Maar dat zal wel een gevolg zijn ge
weest van de veranderlijke waterstand.
Reeds als schooljongen leerde ik er om zo te zeggen iedere vierkante meter
kennen. Begrijpelijk, zo dicht bij huis. Maar ook later, als h.b.s.-er, bracht
ik er heel wat. vrije tijd door, dikwijls in gezelschap van de hot van de bakker
wanneer die niet bij de broodbezorging was ingeschakeld. (Voorzover U dit niet
mocht weten waarde lezer: een hit is een klein soort paard). Het weitje was
in die tijd in gebruik bij een bakker uit het naburige Burgh, vandaar de titel
boven dit stukje. Heel wat natuurkennis heb ik er opgedaan, spelenderwijs. Ik
wil proberen er nog wat van uit mijn herinnering op te diepen. De dingen die
men in de jeugd leerde kennen vergeet men trouwens niet zo gemakkelijk.
Laat ik beginnen met de planten die- er voorkwamen. Tevens zal ik dan zo mo
gelijk ook de benamingen eraan toevoegen, die wij als kind eraan gaven, door
de jongere kinderen van de oudere overgenomen.
Bij de grassen was een erg opvallende soort, het Trilgras ("bevertjes" noem
den we de stengel met de bloeiwijze). Dat de grond niet te best was bleek uit
de aanwezigheid van de vroeg bloeiende Ruige Veldbies ("schoentjes en laars
jes"). Vroeg in het jaar hadden we op het hoge deel de heerlijk ruikende
Maartse Viooltjes (eenvoudig "viooltjes" genoemd) en vooral aan de slootkant
een massa Hondsdraf (hiervoor weet ik geen Schouwse naam)Spoedig volgden
de heerlijk geurende witte bloemschermen van het Fluitekruid ("toeters"). In
het lage deel, nog steeds in het voorjaar, stonden er vlakbij volop prachtige
donkerpaarse bloemtrossen van de Harlekijnmet als je er vlak bij kwam een
haast bedwelmend zoete geur. Deze vroegbloeiende orchidee was voor ons de
"koekoeksbloem". In de zuidwesthoek enkele groepen Veldkers (Pinksterbloem),
die ook in het Schouws 2 namen had n.l. "Schapebloem" en "Reigersbloem"
Wat in de plantenboeken als koekoeksbloem staat beschreven hadden we er ook
voor. In 2 soorten zelfs. Daar was in de eerste plaats de gewone Koekoeks
bloem met zijn rose bloemen, waarvan de kroonbladen zo diep waren gespleten,
dat het wel leek of ze tot fijne lintjes waren verknipt. Maar daarnaast
(slechts een paar planten bij de ingang) was er ook de Avondkoekoeksbloem met
helderwitte, soms een klein tikkeltje rose getinte bloemen, die vooral 's a-
vonds opengingen en dan een aantrekkelijke geur verspreidden. Dan stond er,
ook bij de ingang ('en aan de westzijde van de Meeldijk) een klein nietig plant
je, dat alleen opviel door zijn witte bloempjes met een geel hartje erin en i
door zijn dikwijls vertakte dunne stengeltjes. Toen ik het voor de 1e maal op
naam stelde (ik had toen nog een heel oude "Flora") ontdekte ik tot mijn ver
wondering dat het familie was van het vlas dat op de akker wordt gekweekt.
En het had de wat minder appetijtelijke naam PurgeervleesAls U het met nieu
were Flora's determineert, aannemende dat U het plantje zoudt vinden, zult U
zien dat het nu een veel prettiger klinkende naam heëft gekregen nlGeel
hartje. Toch moet U er maar niets van in de mond steken, want de werking die
het zijn eerste naam gaf zal het wel hebben behouden!
Twee planten die tussen het gras opvielen wil ik nog noemen. Het zijn de Pas-
tinaak, met gele bloemschermen en de Grote Ratelaar, een halfparasietdie
xijn voedingstoffen voor een deel "wegpikt" uit de grasplanten.
Al de tot hier genoemde planten groeiden in het weitje. Gaarne wil ik nu ook
nog noemen de planten die langs en in de omringende sloot stonden. In de
eerste plaats waren daar de oude, minder of meer "geslaagde" knopwilgen "ko;
bomen"). Ze stonden langs de gehele omtrek. In èèn ervan had zich een flinke
vlierstruik ("fleer") ontwikkeld. Langs het hoge deel stonden bovendien el
zen, die al dikwijls waren gekapt. In de daardoor ontstane stronken groeiden
hier en daar bossen Eikvaren "duvekrak"waarvan we de wortelstokken, na
ze te hebben afgeschrapt, gebruikten om op te kauwen. Op sommige plaatsen
had zich tussen de knotwilgen en de elzen een ondoordringbare wirwar van
doornige braamslierten gevormd, waartussen Kleefkruid ("kleine klitjes" en
Bitterzoet "frankhout"zich trachtten omhoog te wringen. Ook de stengels