- 4 - Vanaf 9 augustus worden toch weer geregeld rondtrekkende f.amj waargenomen. Er zijn dus "blijkbaar toch in de omgeving wel jongen ge ren. Een aardige waarneming wordt nog gedaan op 28 augustus. Een j van "13 stuks zit mannetje aan mannetje op een telefoondraad aan de gezoom te Haamstede. Het is mogelijk dat dit één "broed was (Brehm n meldt in Brehrns Tierleben, Vogel, deel 9, pa.g.494, dat de staa,rtme 7-10, soms echter tot 12, ja zelfs tot 17 eieren legt), het is ooi gelijk, dat een paar "broedsels zich hier tot één groep hebben verei en zo sa.men ga,an rondtrekken. De in Schouwen waargenomen rondtrekl groepen bestonden ook meestal uit ongeveer 20 stuks. In 1961 wordt weer nestbouw waargenomen in de boomga.ard. Wed< in een Italiaanse populier en op ongeveer 10 meter hoogte, doch ni heel aan de andere zijde van de boomgaard (ongeveer 250 meter weste van de bouw van het vorige jaar). Helaas komt ook dit geval niet tot uitvliegende jongen. Op e( of andere wijze eindigt dit broedgeval abrupt en worden de vogel3 i meer waa.rgenomen. Ook het jaa.r 1962 brengt teleurstellingen. Op 21 april wordt een paar staartmezen ontdekt, Jat bezig is nest te bouwen op een wat overhangende iepentak, boven het wegje voor mijn woning! Pracht gelegenheid voor waarnemingen, hoewel het werk weer erg hoog zit (.ongeveer 8 meter). Er komt echter van de zijde der mezen meer toenadering en op i april zie ik het paar zelfs vlak bij de achterdeur van mijn woning reren en telkens terugkeren. Wat is het geval? Al enkele jaren ve: troetelt mijn vrouw hier een scheutje van een ka.mperf oe lie plantZi heeft het eindelijk zo ver gekregen dat het voor het eerst heeft gi bloeid en zich langs een boomstam wat omhoog heeft gewerkt. Deze i perfoelie is het aantrekkingspunt van de staartmezen! Terwijl er e'i uitkijkt naar eventueel onraad trekt de ander zoveel vezels van de tenstengel als gedragen kunnen worden. Aldus zwaar besnord wordt reis na,a,r de bouwplaats aanvaard. Geruime tijd gaat dat zo door. E: wat ik al lang had gedacht komt spontaan over de lippen van mijn v "dat gaat ten koste van onze kamperfoelie!" Als goede vogelliefhe besluiten we echter de dieren onze hulp aan te bieden. Er wordt w vezelig touw in stukjes geknipt, zodanig dat de stukjes er precie uitzien en dezelfde lengte hebben als de plantenvezels die de vog meevoeren. Ze worden tussen de kamperfoelie stengel gestopt, op ve schillende hoogtes en zelfvoldaan over het compromis (enerzijds on plantsoen sparen en anderzijds toch de vogels helpen) wachten we d beurtenissen af. Wat denkt U? Onze hulp wordt zwaar genegeerd. De zen doen net of er geen touwvezels bestaan. Ijverig wordt verder peuterd en getrokken aan de slingerstengel van onze trots! Enfin, het nest komt klaar en de kamperfoelie heeft het over leefd. Maa,r een zware storm in de maand mei maakt aan alle staart zenillusies een eind. Als de wind bedaart, ligt het nest met inhc vernield langs de wegkant! Op 14 mei komt een mededeling van Mevr.Hocke-Krepel, dat in jong denneboompje achter haar villa "de Hoge Bomen" aan de weg na V/estensohouwen een staartmees broedt. Zeer gunstig gelegen om te tograferen zonder dat dit de vogels kan scha,den. (Binnen 10 meter stand ligt voorts nog het nest van een Grote lijster met vlakbij ee winterkoning, een koolmees, en een grauwe vliegenvanger!) Enkele ken later meldt Mevr.Hocke dat er nu jongen zijn en dat de oude vo geregeld met voer aanvliegen. De eerste de beste vrije dag met zon ik erheen, gewapend met de camera. Dat is op 14 juni. De tocht is vergeefs! De nacht tevoren is het nest vernield en de jongen zijn dwenen. Misschien door een uil? Of een kat? Na deze datum heb ik geen broedgeval van de staartmees meer constateer! en er ook geen melding van ontvangen. Wel zijn zowel i 1963 als in 1964 nog in het najaar rondzwervende staartmezen gesi leerd. Ma,a.r in veel mindere mate dan in de vorige jaren. Mogelijk de lijn weer dalend. In ieder geval is gebleken, dat het broeden van de staartmee ons gebied niet altijd succesvol eindigt. Haamste demaart 1966 J.P.C.Boot

Tijdschriftenbank Zeeland

Sterna | 1966 | | pagina 4