- 4 - oude gemaal. In de ruigte daar beneden zaten wat vogeltjes, die zich a: onkruidzaden te goed deden en die we pas opmerkten, als ze van plant ti plant fladderden. Mijn vriend, de ornitholoog (vogeldeskundige) lachte i toen ik ze als mussen identificeerde. "Als je nu kneutjes gezegd had", merkte hij schamper op, "maar mussen! Kijk toch eens naar die gele snavel Daar zie je toch direct aan, dat het geen mussen zijn, maar ook geen km tjes! Het zijn fraters!" Mooi, dat wist ik dus weer. 't Was waar. Bij sci per toekijken zag je toch wel aan hun tekening en aan hun hele gedrag, i het geen mussen waren. Behalve enkele bergeenden en kieviten, die er rondscharrelden, was het mperasje niets te zien, dus wendden we ons al gauw naar links, waai het water van de Flaauwersinlaag zich uitstrekte. Hier hadden we het vi jaar nonnetjes gezien en die kleine eendjes hadden ons hart gestolen. 1 hun witte opstaande kuif, die ze een geleerd voorhoofd schijnt te geven maakten ze een grappige indruk op ons. Helaas! Ze waren nu niet te ziei maar toen we verder reden kwam er een ander lid van de familie in ons zichtsveld' de middelste zaagbek. Een troepje van wel twintig stuks zw; rond. Ze lijken niet op de nonnetjes. Ze zijn veel groter. Hun kuif ligt naar achteren en typisch is hun slanke, dunne snavel. Ook liggen ze vei dieper in het water. Als je ze goed in de kijker krijgt, zie je de bruin band, onder de witte hals. Een wonder mooie duik-eend! Mijn vriend, de 1 tholoog, laten we hem voortaan Orni noemen, zag er een enkele zaagbek i sen, maar zover was ik nog niet, toen mijn aandacht door iets anders we; afgeleid. Rechts va.n ons, op het bouwland, zaten, zoals altijd tegen ho: ter, als de zandbanken onder water komen te staan, duizenden scholekstf met daarbij, maar streng gescheiden, een troep kanoetstrandlopers. Telto voegden zich nog kleine groepjes scholeksters en kanoeten bij de rus tem maar plotseling bewoog zich een reusachtige wolk kanoeten door de lucht zich, gezamelijk, al zwierend en zwaaiend, bij hun soortgenoten op het 1 neer te zetten. Een fantastisch gezicht, dat men elke dag daar op de ii dijk gratis voorgeschoteld krijgt! Als men het wil zien. Nog een derde si gevleugelde vrienden vormde daar op het land een aparte groep. Bonte s lopers. Ze zijn gemakkelijk van de kanoeten te onderscheiden, zegt Orni t minste, omdat ze veel kleiner zijn, maar daarbij komt nog iets, waardoor ik, als ze neergestreken zijn, ze kan herkennen. De kanoe tstrandlopers I pen n.l. voor de gezelligheid zo dicht op elkaar, dat de troep daardooi reet opvalt. Zo dicht opeengepakt zitten alleen kanoeten! We zagen het nu weer. We waren nog niet uitgekeken. Op datzelfde stuk land zat ookt een troepje smienten. We hadden ze daar nog niet eerder gezien. In de I dekerkse-inlaag zitten ze bij honderden, maar hier zijn ze er niet zo dra We maakten van de gelegenheid gebruik om ze nog eens goed te bekijken, c mooie eenden met hun prachtig, roomkleurig voorhoofdschild op hun bruii sige kop. Mijn goede vriend Orni had inmiddels een troep eenden in de k; genomen, die in het water van de inlaag zwommen. Hij onderwierp me, zoai hij meermalen placht te doen, aan een klein examentje. En zoals steeds, straalde ik ook nu weer schandelijk. Toen hij me gevraagd had, wat dat ve vogels waren, dacht ik mijn intelligentie te moeten bewijzen door vlug te woorden "toppers". Maar och, wat was ik er weer naast! "Toppers", zeii meewarig glimlachend over zoveel onverstand, "toppers hebben toch geen rug, zoals deze. Toppers zijn van boven veel lichter. Neen, het zijn kuif eenden". Maar ik zie helemaal geen kuif, verweerde ik me nog, maar die merking was er ook helemaal naast. "Die kuif zie je van zo'n eind niet® merkte hij, terecht, op en voor de zoveelste keer moest ik zijn deskundig weer erkennen. Kuifeenden dus! Vanonder wit, van boven zwart en niet gi Onthoud dat nu! We reden verder in de richting van de Schelphoek. Daar verde het van onderlosserszandzuigers, kranen en baggermachines, alle druk in bedrijf. Alle vogelleven is er verjaagd. We waren er vlug uitgek We bedachten, hoe we er in 't voorjaar nog een rijke fauna hadden waarge men en voelden ons droef temoede. Onze blik afwendend, kregen we iets t zien, dat onze gedachten weer wat opvrolijkten. Op een weiland zaten een 80 1 90 ga,nzen, brandganzen! De eerste die we deze winter zagen. Brandg zen zijn voor ons de mooiste ganzen, die ons land bezoeken. Hun witte no gezichten steken sterk af tegen de zwarte hals en bovenborst. De bovenö zijn prachtig grijs, met zwarte dwarsstrepen, wit omrand. Vanonder zijn ze Het gezicht van deze grazende ganzen deed ons de misère van de Schelpho vergeten. Die is voor de vogels en de vogelliefhebbers verloren, maar lukkig blijft er nog veel te genieten bij winterdag langs de inlagen. Ellem.ee t A.C.de Jonge.

Tijdschriftenbank Zeeland

Sterna | 1968 | | pagina 4