-7 - DE NATUUR EN DE NEDERLANDSE WETGEVING Waar mensen gaan groeperen zijn bepaalde leefregels nodig waaraan een ieder zich dient - te houden om de samenleving leefbaar te -houden voor een ieder, die er aan deelneemt. In de loop van de geschiedenis bleken mondelinge overeenkomsten of be paalde gebruiken niet de noodzakelijke waarborgen te bieden zodat een schrif telijke wetgeving ontstond. Deze wetgeving bood altijd een zekere bescher ming en gaf tevens bepaalde verplichtingen. De bescherming van personen en goederen waren de eerste onderwerpen die 'geregeld werden. Eerst veel later kwam de gedachte - de noodzaak was ook tóen al langer aanwezig - om de natuur bij een wet te beschermen. Zo ontstond de gedachte dat men de vof gels moest gaan beschermen omstreeks 1870 en dit leidde tot de wet van 25 mei I88O tot bescherming van diersoorten, nuttig voor landbouw of houtteelt, Momenteel zijn er in Nederland diverse wetten van kracht die geheel of gedeeltelijk werkzaam zijn op natuurbeschermingsgebied. Enkele van deze wcetten zijn:. 1) de VOGELWET 1936 - Deze regelt de bescherming van de wilde vogels. 2) de JACHTWET - Deze regelt de bescherming van enkele vogelsoorten en de grotere zoogdieren in Nederland, alsmede de jacht. 3) de VISSERIJWET - Deze regelt o.a. de bescherming van visse, schaal- 'en schelpdieren, zeesterren en zee- of koraalmossen. 4) de NUTTIGE DIEREN- Krachtens deze wet kunnen bepaalde nuttige diersoor- WET ten beschermd worden. Een redelijke uitleg van deze wetten zou meer dan een jaargang van ons verenigingsblad vullen en dit is dan ook niet mijn bedoeling. Een wat gro tere bekendheid met de natuurbeschermingsregels lijkt mij echter wel op zijn plaats bij een natuurliefhebber. Het best beschermd van alle diersoorten zijn wel de vogels en voor de bepalingen die daarop betrekking hebben moeten we gaan kijken in de jacht en. de vogelwe-t. In principe worden krachtens de 'vogelwet alle. Europese wilde.vogels beschermd. Zodra dus ergens 'in Europa een bepaalde soort wild voorkomt, dan valt deze onder de beschermende bepalingen van de Nederlandse wetge ving, ook al is deze vogel nooit in Nederland waargenomen.Het betreft hier dus niet verwilderde exoten of pluimvee. Ten aanzien van deze beschermde vogels is alles verboden. Enkele vogels zijn echter weer uitgezonderd en "vogelvrij" verklaard: de huismus, de spreeuw, de grote mantelmeeuw en buiten de broedtijd 15—if to 15-6) de kok- en zilvermeeuw. Voor de liefhebbers van "wildzang" en voor jagers is een mogelijkheid geschapen om enkele vogelsoorten te mogen houden. Het zijn: merel, vink, sijs-, putter, kneu, groenling, geelgors, havik, slechtvalk'en klapekster. Ze moeten echter,wel levend en niet gewond zijn. Vervoeren, vangen en do den bijvoorbeeld is niet - toegestaan. De jachtwet noemt enkele vogels op die met een jachtakte in een bepaal de tijd gejaagd mogen worden: alle eenden en ganzen, hout- en holenduiven, de snippen met het bokje, kraaien uitgezonderd de raaf, eksters, Vlaamse gaaien, goudplevieren en meerkoeten. De jacht wordt echter niet opengesteld voor: brand-, rot- en Canadaganzen; eider-berg-, kroon- en ijseend, zwarte-, grote- en gebrilde zeeëend en de zaagbekken waaronder het nonnetje. Ook de jacht op korhoenders wordt niet opengesteld. Hiervoor is dus een afschot-vergunning vereist. Ondanks het feit dat op het gevederde wild gejaagd mag worden zijn ze redelijk goed beschermd. Een kager dient namelijk "weidelijk" te jagen. Dit houdt in dat de stand van ander dan schadelijk wild (kraaiachtigen en hout duiven) op peil gehouden moet worden. Indien een jager de weidelijkheid aan ziji^ jachtlaars lapt, dan kan dit intrekking van de jachtakte tot gevolg

Tijdschriftenbank Zeeland

Sterna | 1970 | | pagina 9