- 5 - gedeelte in het water. Het deed vele misgrepen, maar ook goede. Als het sterntje wat had, ging het naar het vrouwtje, dat zich lang goed hield, maar hij het zien van het visje toch schreeuwend kwam aanlopen. Het weer was slecht en zeer koud. Voor de kleine kluutjes was het eigenlijk te koud. Daarom riep moeder kluut ze af en toe. Zelf zakte ze wat door de poten en de kluutjes gingen er dan onder staan en werden zo weer verwarmd. Wat verderop gingen visdiefjes speurend over het water. Evenals de dwergsterns lieten ze zich in het water vallen om visjes te verschalken. Teneinde uit te rusten zette er één zich op een paaltje en begon zich de veren te poetsen. Zulke goede vliegers moeten hun verenpak in optimale con ditie houden. Boven het gras zag ik steeds twee graspie pers naar een bepaalde plek vliegen.Toen ik toch maar eens even ging kijken wat er in het nest was, zag ik een grote rode o- pengesperde bek en een ge heel gevuld nest door een koekoeksjong. Naast het nest lagen drie eitjes.In de volgende weken heb ik het nest in de gaten ge houden. Het koekoeksjong groeide voorspoedig op. De pleegouders sjouwden daarvoor ijverig voedsel aan. Toen het jong groter was, verdedigde het zich fel door pikken en dreigen. Doordat het weer de hele zomer slecht was, kon ik in juli op mijn plekje twee krombekstrandlopers in zomerkleed ontmoeten, die het hier blijkbaar erg leuk vonden door de voedselrijkdom. De kluten waren nu niet zo fel meer. Weldra was er ook een oeverloper, die wippend met zijn staart langs het water liep. Een andere prachtig gekleurde vogel was de steen loper. Op een morgen met lelijk weer zag ik op het strandje een bontbekple- vier en een krombekstrandloperPlotseling kwamen er geluidloos twee wa tersnippen bij. Korte tijd stonden deze vier vogels op één vierkante meter bij elkaar, voor ze aan het voedselverzamelen begonnen. Ook de groenpootruiters kwamen opdagen. Driftig liepen ze in het on diepe water. Af en toe schoten ze haastig met vooruitgestoken snavel naar voren. Voor passerende mensen vlogen ze op en verdwenen voor een tijdje om daarna toch weer terug te keren. Een stuk of wat bonte strandlopers, gedeeltelijk met zwarte buik zorgden voor verdere afwisseling. De paal, waar af en toe een visdiefje op uitrustte, werd nu ingenomen door de prachtige gestalte van een vol wassen zilvermeeuw. Rustig observeerde hij zijn omgeving. Kwaadaardige dingen heb ik hem niet zien doen. In de herfst waren er de meerkoeten en waterhoentjes, die voor een stadsmens heel bekende vogels zijn door hun aanpassing aan het stadsleven. Er was voorts een aantal dodaarsjes gekomen om er de winter door te brengen, aangezien ze wisten, dat dit brakke water niet gauw zou bevrie zen. Schuw als ze waren, doken ze snel onder als ze maar iets gewaar wer den dat op gevaar leek. In het voorafgaande heb ik een dertig soorten vogels genoemd, die i,oiianS gnn-ptnfaiiifin. Men ziet dat het niet

Tijdschriftenbank Zeeland

Sterna | 1970 | | pagina 7