ZWERVEND Zwervend langs de eilandelijke kusten wordt onze aan dacht getrokken door plant en dier, die het zoute water en do getijwerking durven trotseren. In de eulitorale z£nc tussen hoog- en laagwatcrlijn ligt de mogelijkheid om zender al te grote problemen de daar aanwezige soorten op te spo ren. Mossels en kokkels zijn er bij duizenden, gezelschap ge houden door tweokloppers als nonnetjes en tere platschelpon. In overgebleven plasjes waaieren de zoc-annemonen en zee- anjeliertjes. Een aanraking doet zo ineenkrimpen om zich na ko-rte tijd weer in al hun luister te ontplooien. Een krab schuifelt zijwaarts onder een steen met dichtge klapt de kalkhuisjos der zeepokken. Wachtend op hoog water zitten er ook de purperslak- kon en alikruiken tussen de stevige wirwar van het Ierse mos; hot roodwier dat, laag in do gctijdozSne voorkomend, duidt op een vrij sterke golf slag. Wilt dit loven gaan bekijken pas dan op bij do af daling van het dijktalud, want voor U or bent heeft U de kans met de hardheid van het bazalt kennis gemaakt te heb ben. Dit durft namelijk behoor lijk glad te zijn door de hier op vastzittende linten van twee darmwieren, het smsl en het plat darnwier. Deze darmwieren behoren tot de groenwieron, en nu resten ons nog do bruinwicron, zoals o.a. zee-eik en knotswicr. In tegenstelling tot hot Ierse mos, zookt het knotswier de beschutte plaatsen op. Daar vormt het oen ge sloten vegetatie, een rijkdom aan klapinstrumentcn voor luchtbla^sknijpcnde jeugd. Overigens, wilt U nog wat doon aan do zeewieren, be denk dan dat de Oostcrschclde hiervoor nog één van de rijk ste gebieden is. Wat zijn nu deze wieren? Ze behoren tot de thallofyton of loofplanten, planton zonder stengels, wor tels en bladeren, waartoe ook schimmels en korstmossen be horen. Do grotere zeewieren kunnen we verdelen in groen wieron, bruinwieron en roodwioren, die op kleur te onder - scheiden zijn. Vcrzamolbuis jes, een loupe ai geduld zijn met een goed na slagwerk eerste vereisten voor een goede wierdoterminatio. 14-71

Tijdschriftenbank Zeeland

Sterna | 1971 | | pagina 16