SÖOFVOGtLS BEDREIGD.
maanden over doen om als vlinder tevoorschijn te konen.) Weer
kwamen er slechts twee paringen tot stand. Ook nu viel het
me op dat de mannetjes veel korter leven dan de vrouwtjes,
liet was op een bepaald moment zelfs zo dat er een tijd lang
alleen mannetjes uitkwamen, en toen er eindelijk vrouwtjes uit
begonnen te komen waren de meeste mannetjes al weer dood.
Nadat de rupsen verpopt waren, kwam er echter weer een warm-
teperiode, en de poppen namen de zomercyclus aan en begonnen
uit te komen! Zo gauw ik dit waarnam zette ik de overige pop
pen in de koelkast. Maar toen was het voor vele al te laat.
Gelulckig had ik een deel van de eitjes aan de heer J.P.C.Boot
gegeven, zodat die nu ook nog een aantal poppen bezit.
Er is dus nog hoop op een nieuwe generatie van in gevangen
schap gekweekte koninginnepages
Jan Meerman.
- - -
Niet voor niets zijn we in het laatste Sterna-nummer van 1972
gestart met een serie over onze roofvogels. Ook in dit num
mer vindt U weer enkele artikelen over één van hen.
Want inderdaad, onze roofvogels worden bedreigd
Gelukkig wordt er aan deze dieren, die altijd weer een prach
tige indruk op ons maken, steeds meer aandacht besteed
P.W.Russel schrijft in het zaterdagnummer van het Algemeen
Dagblad (24 maart 1973)e "ROOFVOGELS WORDEN SLACHTOFFER VAN
NIEUWE VREEMDE MODEGRIL", terwijl in het orgaan van de Ne
derlandse Vereniging tot bescherming van Dieren, jrg.55? nr.
3 (maart 1973) een artikel verscheen van Hans Veldhuis onder
de kops "STROPERS BEDREIGEN ONZE LAATSTE ROOFVOGELS."
De illustraties bij beide artikelen tonen ons jonge buizerden,
die aan het nest zitten vastgeketend, zodat ze, als hun nes-
telingentijd is beëindigd, niet wegkunnen. De stroper hoeft
dan maar te wachten tot de oudervogels het jong voldoende ge
voerd hebben, om het mee te kunnen nemen.
Op vele manieren is het de mens in de loop der tijd gelukt om
het roofvogelbestand te decimeren. Maar was het voorheen haar
meestal onbewuste schuld (het gebruik van bepaalde bestrijdings
middelen) Of een naar bijverschijnsel van de ménselijke 29/73