.verdreven. Op 19 mei zag ik de vogels paren en wat later dook het wijfje weg in de bramen-wirwar, waaruit het voorlopig niet meer te voorschijn kwam. Het was nu wel zeker dat daar het nest moest zijn. Daar ga je dan natuurlijk niet naar zoeken om te voorkomen dat er een pad ontstaat dat door andere wezens voor versto rende doeleinden zou kunnen worden gebruikt. Enige malen moesten toch wel maatregelen worden ge troffen, toen een paar jonge dames in de beschutting van het bosje wilden gaan zonnebaden. Of toen hier vertoevende scholieren vlakbij verstoppertje gingen spelen. De mannelijke vogel liet dan door zijn alarm roep al gauw bemerken dat er onraad in de buurt was. Het gelukte altijd de te goeder trouw zijnde rustver stoorders weg te praten door te vertellen dat het ging om het welzijn van zeldzame vogels. Er broedde trouwens even verderop ook nog een sprinkhannrl t- zanger, waarvan we geregeld de typische zang konden horen. Een tijdlang zagen we alleen maar de mannelijke klau wier. Begrijpelijk, want bij deze vogelsoort broedt alleen het wijfje. Het mannetje zorgde voor voedsel, dat opgespoord werd vanaf hogere bomen of struiken in de omgeving, en hield tevens een wakend oog over het broedterritorium. Op 7 juni ging ook het wijfje mee op jacht! Blijkbaar waren de jongen uitgekomen. In de volgende dagen waren beide partners geregeld aktief. Om de 10 15 minuten werd voer aangebracht. Op 24 juni waren de jongen al zo ver dat ze, als de ouders met voer aankwamen, even op een hogere tak van de braamstruik gingen zitten.Kennelijk hadden ze veel last van nestvlooien, want ze konden geen moment stil zittenl Ver waagden ze zich voorlopig nog niet van de nestplaats. Hoogstens zetten ze zich 's avonds tegen elkaar aanleunend, een tijdje op een l^gere van de lijsterbes om er nog wat warmte van de laatste 36/75

Tijdschriftenbank Zeeland

Sterna | 1975 | | pagina 38