□PEER KGUdE
UinTGRPllddRG
20
30 januari 1976. Z onnig maar koud weer met harde
zuidoosten wind en -5 graden, 's Middags 2 uur. Mijn
vrouw en ik willen toch een autoritje maken in de om
geving om te zien of er soms ook wilde ganzen, met een
halsband gemerkt, zitten.
Direkt al in de Bouwmansweg, langs de bevroren sloot
kanten aan de zonzijde, zien we verschillende, prach
tig getekende, kleine vogels met een lange snavel druk
in de weer. Het zijn watersnippen die bedrijvig met fou-
rageren doorgaan op enkele meters van de auto. We tel
len er in een slootje minstens twaalf en later zien we dat
ze in bijna alle sloten aanwezig zijn, soms in gezelschap
van enkele tureluurs en een eenzame wulp.
Even verder, in de Armenhoekseweg, minstens twee
duizend rietganzen, grazend op een weiland.
Na lang zoeken ontdekken we er een met een oranje hals-
merk (gemerkt 1973) en twee met wit-groene halsmerken
(aangebracht in 1975). Jammer genoeg kunnen we, de
hierbij behorende nummers niet lezen. Terwijl we hier
staan vliegen er plotseling, uit de bermbegroeiing en
ook uit het land een aantal koperwieken, kramsvogels,
enkele graspiepers en zelfs houtduiven angstig en ver
schrikt op. Al spoedig blijkt de oorzaak van dit alles
een jagende buizerd te zijn, die zwevend, steeds weer
stijgend en dalend, zijn scherpe blikken over de kale
velden laat gaan, zoekend naar een prooi.
Terug via de Bouwmansweg zien we een z. g. n. peil-
sloot met nog volop stromend water en dus ijsvrij, waar
in tientallen wintertalingen en misschien wel honderd
wilde eenden aan het fourageren zijn. Opvallend is dat
minstens driekwart van de eenden uit woerden bestaat,
wat voor de vrouwelijke eendjes nu niet zo'n prettig
voorjaar belooft te worden.
Op een voormalig bietenland enkele fazanthanen met
hun prachtige kleuren, vergezeld van een tiental hennen,
die zich tegoed doen aan stukjes halfbevroren suikerbiet.