$8 Eens waren we aan het wieden in een bloembollenveld. Dat moest, om het gewas niet te beschadigen, met de hand gebeuren (dus zonder schrepel). Je kroop dan op je knieën (deze beschermd met "kruuplappen") door het smalle pad tussen de bloembollenbedden. In de ene hand een klein mandje voor je uitschuivend, waar in het met de andere hand tussen het gewas uitgeplukte onkruid werd meegevoerd. Het betreffende perceel was tevoren bemest met stalmest. Nu kon het gebeuren, dat zo'n gekochte partij stalmest een groot percentage kippenmest bevatte. Het gevolg daarvan was dat het aldus bemeste perceel zo gezegd barstte van de opslag van kleine brandnetel (Urtica urens L. Dat was ook hier het geval! Na een hele middag dit valse spul te hebben geplukt kon je dan 's avonds niet slapen van de jeuk in je handen. Ik heb toen wel gewenst dat er nog eens een middel zou worden uitgevonden om dergelijk onkruid zonder wieden kwijt te raken! Niet vermoedend dat deze wens later zou worden vervuld, zeer drastisch zelfs, door de fabricage van onze huidige herbiciden! Waarbij er zelfs zijn die alle planten doden! Weet U wat mijn medewerkers er op zeiden? "Oe motte wul- der dan an de kost komme? Vergeet nie dat vuulte errebeiersbroodje is". ("Hoe moeten wij dan aan de kost komen? Vergeet niet dat onkruid arbeidersbrood je is"). Toch moeten er, behalve ondergetekende, wel meer geweest zijn, die iets tegen wieden, al dan niet met de schrepel, hadden. De bijnaam "Judas" voor de korte schrepel en de uitdrukking: "ie deug nerreges vö, ie kan ok alleen nog ma mit 't akkertje nae 't land gae (Hij deugt nergens voor, hij kan ook alleen nog maar met 't hakje naar 't land gaan!") duiden daar wel op. Het tweede deel volgt in de volgende Sterna.

Tijdschriftenbank Zeeland

Sterna | 1976 | | pagina 40