35
ad f. Al is het elzenhout minder geschikt voor bouw- of werkhout,
als brandstof is het voor de Schouwse bevolking van veel be
tekenis geweest. De elzenmeetjes en -bossen werden daartoe
om de 7 êl 9 jaren gekapt. In ieder perceel kon men zo alle
ontwikkelingsfasen van 0 tot 7 È1 9 jaren waarnemen. Dit hak
ken gebeurde in de wintermaanden en paste dus goed in de
arbeidsverdeling.
Het gehakte hout werd "opgemaakt" tot "musters". Dit waren
niet zomaar bossen hout, maar ze moesten, vooral als het
om bakkersmusters ging, volgens bepaalde, ongeschreven
regels worden gebundeld. Het begon met het neerleggen van
een "têêne". Dit is een twijg, afkomstig van de bindwilg (Sa-
lix alba var. vitellina), een variëteit van onze Schietwilg, met
opvallend geel gekleurde, zeer taaie en buigzame takken. Op
veel bedrijven werden enkele tronken van deze bindwilg speci
aal voor dat doel gekweekt. Op deze têêne kwamen 4 dikke
"klippels" te liggen (klippels zijn knuppels), vervolgens kwam
de vulling van de muster, bestaande uit het fijnere hout en
tenslotte werd dit afgedekt met meestal 6 dunnere klippels,
waarna de muster d.m.v. de têêne werd opgebonden (een
kunst apart9)
In de twintiger jaren kon men met het opmaken van één mus
ter 2j cent verdienen! Men moest dan wel over een behoorlijk
scherp hakmes beschikken om aan een redelijk daggeld te ko
men! Bij verkoop draaide de prijs van de muster in die tijd
rond de 4 cent. 10)
Belangrijke afnemers waren de bakkers (over het gehele eiland)
die er de oven mee stookten, met als nevenprodukt de zgn.
"krikkels" (houtskool).
Daarnaast ging er ook veel hout naar landbouwers in "t'lêêge
land" (het lage land van Schouwen), waar weinig of geen hout
was.
Musters werden, véor kachels en haarden in de mode kwamen,
ook gebruikt voor verwarming van de huiskamer. Ze werden
dan gestookt "op de plaete" (toen ook wel "d'n aerd" genoemd),
waarbij het vuur brandde in de "vierpit" vuurput). Boven 1
dit vuur hing dan "d'iezdere pot" (de ijzeren pot), waarin de
warme maaltijd werd bereid.
De musters uit de al in het begin genoemde Armenbossen
("d'Erremebossen") werden bewaard in de "houtkerk" te Haam
stede. In de winter werden ze verdeeld aan de armen. Bij
"d'n grooten erremen" (dat waren de armen van de "grote"
kerk de Ned. Hervormde Kerk) kreeg men dan 1 muster en
1 turf per week! Als het erg koud was kreeg men er 1 turf
bij! 11) Armoede zag er in die tijd anders uit dan thans!
Toen langzamerhand de "stookplaeten" en "vierpitten" ver
dwenen, om plaats te maken voor wat minder vuil veroorza
kende, maar wel duurdere stook gelegenheden, werden mus
ters alleen nog gebruikt voor het stoken van de "kookpot"
(waarin varkensvoer e. d. werden bereid) en voor aanmaak
houtjes (om de kachel of haard mee aan te mdcen).
Bij het rooien van de gehele els, dus ook de "tronk", werd
deze laatste tot kleinere stukken gehakt, de zgn. "knozzen",