stprndexm/mri doufjyief^&ief 82 Een klein gezelschap van onze leden kwam op de mid dag van zaterdag 16 april 1977 bijeen bij het Watergat. Voor een strandwandeling was het een ideale dag. Na een paar dagen van een stevige Zuidwesten wind was het zonnig met matige wind. Op zo'n dag mag men leu ke dingen verwachten. Weliswaar lieten de vogels het enigszins afweten. De wind van de laatste dagen had hen waarschijnlijk naar het binnenland doen uitwijken. Maar toch zagen we op het strand een paar tureluurs, een steenloper in zijn kleurig prachtkleed en een drie tal grote sterns. In de vloedlijn vonden we natuurlijk alle algemene schelpen, die men daar mag verwachten. Maar er was ook nog een uitschieter. Zo maar midden op het strand lag gehuld in een klodder vieze zwarte olie een klep van de St. Jacobs-schelp -(pecten maximus (L. )-. In de veertig jaar, dat ik daar zoek, had ik die er nog nim mer gevonden. En dan lag er nog een metalen netten- drijver, zo'n surrogaat voor de ouderwetse glazen bollen, die helemaal begroeid was met een zuidelijke soort zeepok - Verruca strömia -, die vooral in het Kanaal en zuidelijker voorkomt. Maar ook de vissen dienden zich aan. Het begon met een drietal schalen van roggeneieren. De eerste was van de stekelrog -Raia clavata L. de algemeenste soort bij ons. Daar na het kleine ruwe eischaaltje van de Doornrog -Raia radiata Donovan -. De derde was echter al zover ver gaan, dat het niet meer was te determineren. Daarna vonden we nog een volwassen mannetje van de Pitvis. Het was een prachtig dier geweest, maar helaas was er van de fraaie gele en blauwe kleuren weinig meer over. Maar de belangrijkste vondst van de dag waren wel enkele grote slierten zeewier. Ter plaatse wist nie mand te vertellen wat dat nu wel was. Grote stukken

Tijdschriftenbank Zeeland

Sterna | 1977 | | pagina 84