65 sige gebieden waarin veen werd gevormd. Afwisselend vindt men dan ook in de bodem van Zuidwest-Nederland, zand, veen en kleilaagjes. Door het lage peil van de zee ontstonden in de periode van enkele eeuwen voor Chr. de, wat nu genoemd wordt, oude duinen op de lage strandwallen Daarachter strekte zich van Vlaanderen tot ver in Noord-Holland een veen- landschap uit. De Waddenzee en de Zuiderzee zijn pas ontstaan in de perio de 1170-1400. In de periode van 100 voor Chr. tot 1200 na Chr. is het zeeniveau niet geleidelijk maar in drie fasen met 1.60 meter gestegen. De eerste stijging ligt rond onze jaartelling. Deze stijging van de zeespiegel, of bodemdaling zo u wilt, had tot gevolg dat de zee door de bestaande openingen het land binnendrong en deze ope ningen verbreedde tot estuariën. Van kort na onze jaartelling tot de vierde eeuw na Chr. daalde de zeespie gel iets en waren de kuststreken bewoond. De Romeinen vestigden er zich op enkele plaatsen in nederzettingen van enige honderden mensen. De Waddenzee lag bijvoorbeeld in die periode praktisch droog. Tussen Vlieland en Ter schelling was een getijdegeul, de Vlie, die doorliep tot het vaste land. Langs de Vlie lagen dorpen en zelfs een stad, Griend. De Eems stroomde toen bij Rottum in zee en de Lauwers bij Schiermonnikoog. De tweede fase van de daling van het land viel tussen de vierde en de acht ste eeuw. De bevolking verdween in die periode geleidelijk uit de kuststre ken of trok zich terug op enkele hoger gelegen delen. Een deel van de oude strandwal werd weggeslagen. Van het veen werden stuk ken weggeslagen en er werd zand en klei afgezet. Het veen zakte door het gewicht van de klei in elkaar tot zo'n 20 van de oorspronkelijke dikte. In het veen lagen oude kreken waarvan de bedding bestond uit zand. Deze zandbeddingen zijn niet samendrukbaar. Sedert de mariene afzettingen vor men de kreken dan ook niet de laagste maar juist de hoogste delen in het landschap. Deze kreken kunnen nu als ruggen van 1 meter hoog in het land schap liggen. Wegen werden bij voorkeur op deze zandbeddingen aangelegd. In de achtste eeuw werd naar we aannemen, de toestand zo kritiek dat men zich trachtte te beschermen door het aanleggen van dijken en het aanleggen van vliedbergen (vluchtheuvels). Geulen doorsneden het achterland, veel veen werd weggeslagen en veel zand en klei afgezet. Schouwen bestond in die tijd uit een zestal stukken land gescheiden door getijdegeulen. Na de achtste eeuw kwam de bodemdaling goeddeels tot staan. De getijdear- men en geulen verlandden langzaam en er werden slikken en schorren gevormd die successievelijk werden ingedijkt. De oudste bedijkingen werden dan vaak weer weggegraven waardoor grotere polders ontstonden. Het neveneffect was echter ook dat bij dijkdoorbraken grotere stukken overstroomden. In 1452 heeft Philips van Bourgondiën dan ook het verder afgraven van binnendijken verboden. De echte duinvorming met duinen van 15 meter en meer zijn pas gevormd na het jaar 1000. De strandwallen hadden zich in de loop van de meer dan 3000 jaar ervoor steeds verder in oostelijke richting verplaatst. Door de verde re verlanding van het land achter de strandwal en het tot staan komen van de rijzing van de zeespiegel konden de kleine duintjes op de oude strand wal in hoogte toenemen en zich ontwikkelen tot echte duinen. Met het toene men van de hoogte van het duin nam de verzoeting van het duin toe en kon zich een dichter plantendek ontwikkelen hetgeen weer verdere aangroei van het duin tot gevolg had.

Tijdschriftenbank Zeeland

Sterna | 1978 | | pagina 67