72
ver wetenschappelijk van opzet, heeft dit onderzoek op middellange termijn
een grote praktische betekenis. Het wereldvoedselvraagstuk is gekenmerkt
door twee aspecten: de kwaliteit van het geproduceerde voedsel is vaak sub-
optimaal en de hoeveelheid is, afgezien van het distributieprobleem, te
gering.
Om de opbrengsten te verhogen is men kunstmest gaan gebruiken. Er is ge
selecteerd op gewassen die een grote opbrengst gaven bij hoge graad van be
mesting. Nu was kunstmest tot voor kort niet zo'n groot probleem, maar bij
de gestegen energieprijzen, is kunstmest een energetisch duur produkt en
een hoge voedingstoestand van de bodem een groot probleem. Dit is te meer
een probleem daar inmiddels nu wel duidelijk is dat een rijke voedingstoe
stand van de bodem een onnatuurlijke situatie is waaraan slechts weinige
natuurlijke plantesoorten zijn aangepast. Er bestaat dan ook een direkt
verband tussen de verrijking van onze bodem en ons oppervlaktewater en het
verdwijnen van allerlei plantesoorten. Alleen plantesoorten die van nature
al voorkwamen op voedselrijke gronden komen nu zeer talrijk voor (brandne
tel op brandplekkenwilgeroosje op stormvlakten in bossen, riet op slik
etc.). De plantesoorten uit het duin maken kwalitatief dezelfde planten als
onze landbouwgewassen, alleen slagen ze erin bij een voedingsniveau dat zo
laag is dat geen enkele gekweekte plant erbij zou kunnen groeien. Met een
groot opgezet onderzoek wordt nu geprobeerd na te gaan hoe planten aan hun
voedingsstoffen komen onder voedselarme omstandigheden. De enige plaatsen
die nog niet "verrijkt" zijn met voedingsstoffen zijn onze natuurgebieden.
Dit onderzoek levert verrassende resultaten op. Fosfaat, een dure meststof,
wordt door planten uit het duin uit de grond gehaald m.b.v. een schimmel
die in staat is zeer lage concentraties fosfaat op te nemen en te concen
treren. In de praktijk wordt hier al gebruik van gemaakt. Zaailingen van
dennen die met de schimmel besmet worden, lijken in 1 jaar tijd 100 har
der te groeien. De dure fosfaatmeststof kan achterwege blijven en het mi
lieu wordt niet ontregeld.
Dat vlinderbloemigen zelf voor hun stikstofvoorziening zorgen door een
bacterie, die in de knolletjes op de wortels leeft, is algemeen bekend,
maar dat ook niet vlinderbloemige duinplanten zelf voor hun stikstof zor
gen was niet bekend. Op het allerbuitenste laagje van de wortel blijken
grote massa's bacteriën voor te komen die de plant van stikstof voorziet.
Wrang is wel dat de schimmel die in natuurlijke omstandigheden voor de fos
faatvoorziening van de plant zorgt, zelf niet tegen hoge concentraties fos
faat kan. Dat betekent dat als men zelf kunstmest gaat strooien, men dubbel
achterop raakt; men verliest de schimmel en moet zoveel gaan geven dat de
plant het zelf kan opnemen.
Een tweede voorbeeld van onderzoek dat in natuurlijke terreinen wordt ver
richt is het selectieonderzoek.
Lang heeft men geprobeerd de gewassen die we nu telen door selectie te ver
beteren. De grens daarin lijkt ongeveer bereikt. Men kan uit een gewas niet
meer veredelen dan er aan variatie in dat gewas optreedt. Een voorbeeld:
eenieder weet wel dat tomaten tegenwoordig gekweekt worden in kassen. Door
het stoken in tomatenkassen kun je de opbrengst vergroten. Ook hier strooi
den de hoge energieprijzen roet in het eten. Wat nu eigenlijk ideaal zou
zijn is het kombineren van een lage kweektemperatuur met een hoge opbrengst.
Hoe wordt dit gedaan. Men gaat in de natuur op zoek naar verwanten van de
tomaat die bij gematigde temperatuur toch een redelijke groeisnelheid be
reiken en probeert deze soort in te kruisen bij de tomaat om zo het gewenste