Vergelijking van de broedplaatsen van de verschillende soorten sterns 100 In de jaren 1968 tot 1980 heb ik gedurende het broedseizoen de sternkolonies op de Hompelvoet bewaakt en er waarnemingen verzameld. Hierbij kon de broedplaatskeuze van de verschillende sternsoorten met elkaar worden vergeleken. Behal ve op de Hompelvoet werden ook tal van sternkolo nies elders in Nederland en Europa bezocht. De ligging van de broedgebieden in het Deltagebied De sterns van het Deltagebied vissen bij voorkeur in getijdewateren. Deze voorkeur is waar te nemen bij de broedvogels van de Grevelingen, die sinds de afdamming van deze zeearm in grote aantallen op de Hompelvoet broe den en buitengaats vissen. In het geval van de Grote Stern is dat niet zo ver wonderlijk. Deze soort is wat betreft zijn voedsel sterk afhankelijk van de voorjaarstrek van scholen Sprot, jonge Haring en Zandspiering naar de kust wateren. Maar ook de kleinere soorten hebben de voorkeur voor de zee als foerageergebied. Dat blijkt wel uit de afstanden die de literatuur vermeldt (Pearson, 1968). De Dwergstern broedt langs de Westeuropese stranden op plaatsen waar rivieren of stroompjes in zee uitmonden of waar door het voor komen van ondieptes en zandbanken gekombineerd met de getijdebeweging gunstige vismogelijkheden langs de kust aanwezig zijn. In Zeeland is dat nog aardig waar te nemen bij de broedvogels van de Hooge Platen, die in de stroom rondom hun broedeiland in de monding van de Westerschelde vis sen. Veel Dwergsterns van de Hompelvoet werden op hun voedselvluchten gevolgd tot voor de Haringvlietsluizen tussen Voorne en Goeree, een afstand van maar liefst zo'n vijf a zes kilometer. Visdief en Noordse Stern foerageren volgens Boecker (1967) gemiddeld niet verder dan drie kilometer van de broedplaats, terwijl de maximum afstand tien kilometer zou bedragen. En dat terwijl de vogels van de Grevelingen voor het merendeel langs de kop van Goeree vissen, een afstand van tien kilometer zou bedragen. En dat terwijl de vogels van de Grevelingen voor het merendeel langs de kop van Goeree vissen, een afstand van tien kilometer en meer. Het is goed mogelijk, dat de prooidieren in het getijdegebied beter bereikbaar zijn en het er daardoor be ter vissen is dan in de stagnante deltameren. Hoogstens bij storm zien we

Tijdschriftenbank Zeeland

Sterna | 1980 | | pagina 100