104
in het hiltype is essentieel, dat de begroeiing dusdanig is dat de sterns een
ruim uitzicht houden en zonder hinder kunnen opvliegen.
Wie broedt bij wie?
Dwergsterns mijden „de drukte" van andere sterns en meeuwachtigen. Zij
broeden het liefst alleen of in kleine groepjes op schelpenbanken en schelp-
rijke kreekruggen en zandstranden. Van de andere soorten heeft met name
de Grote Stern een sterke voorkeur om zich in de losse kolonies van Visdief
en Kokmeeuw te vestigen. Het heeft er veel van dat door de massale aanwe
zigheid van deze andere meeuwachtigen de Grote Sterns zo'n plaats als vei
lig ervaren.
Zowel Visdieven als Grote Sterns blijken voordeel te hebben van het nabuur
schap van een kolonie Kokmeeuwen in het geval van stropende Zilvers en
Mantels. Toen er op de Hompelvoet ratten verschenen, bleken de Kokmeeu
wen gedurende de vestiging deze rovers uit het centrum van de kolonie te
verdrijven. Later in het broedseizoen vormden de Kokmeeuwen een effektie-
ve barrière en waren de in hun midden broedende Grote Sterns veilig voor in
filtrerende ratten. Bij veelvuldige verstoring van de broedkolonies door men
sen kan het voordeel van bescherming omslaan in verlies als gevolg van het
sterke toenemen van het kapen van eieren en kuikens door de Kokmeeuwen.
Zelfs in zeer weinig betreden kolonies op de Hompelvoet bedroeg het verlies
aan eieren in 1976 en 1977 gemiddeld 15% per jaar. Wat dat betreft heb ik
mezelf wel eens afgevraagd hoe groot het verlies aan eieren vroeger op de
hillen was waar vrijwel dagelijks de pachter kwam om eieren te rapen. Mis
schien viel het mee omdat niet op alle hillen gemengde kolonies voorkwa
men.
Nu de eierraperij tot het verleden behoort, hoeven Kokmeeuwen geen pro
bleem meer op te leveren. Hun aantal op de hillen zal beperkt blijven als de
ruigte er jaarlijks wordt opgeruimd. Wie weet kunnen ze inde komende jaren
een eerste groepje Grote Sterns stimuleren zich op een van de (nieuwe) hil
len te vestigen!
Literatuur
Boecker, M., 1976. Vergleichende Untersuchungen zur Nahrung und Nistökologie der
FluBseeschwalbe und der Küstenseeschwalbe. Bonn. Zoologische Bedr.: 18:15-126.
Koningh, P. de, 1972. De Visdieven van de Weevers Inlaag. Sterna 16,4.
Lack, D„ 1968. Ecological adaptations for breeding in birds. Methuen, London.
Marples, G. en A., 1934. Sea Terns or Sea Swallows. Country lite, London.
Pearson, T. H., 1968. The feeding biology of sea-bird species on the Fame Islands.
Northumberland. Journ. An. Ecol. 37 521-552.
Pelt Lechner, A. A. van. 1902. Een en ander over de vogelwereld van Rottum en Schou
wen. De Levende Natuur 6: 239-241.