Het beheer van de Flaauwers Inlagen als broedgebied voor Grote Sterns (Sterna sandvicensis 105 Grote Sterns, die gespecialiseerd zijn in het van gen van levende vis, hebben een nauwe band met het water. Het gemak waarmee ze in de golven dui ken en, al of niet met prooi, weer opvliegen dwingt respect af. Er is echter één functie waarbij water vogels in conflict komen met het natte element, al thans zo lijkt het. De temperatuur van het water is nu eenmaal vele graden te laag om een vogelei in uit te broeden en contact van ei en water loopt al gauw uit op de dood van het embryo. Broeden moet dus op het droge gebeuren. Sommige zoetwater soorten (Futen, ralachtigen en Karekieten) weten te profiteren van de aanwezigheid van oeverriet, maar langs het zoute water is het voor de meeste vogels niet zo simpel. Nu zijn juist de kustzeeën, lagunen en estuariën bijzonder voedselrijk en dus ook aantrekkelijk broedgebied voor vogels. De afstand tussen voedselbron nen en de hongerige jongen in de nesten mag uiteraard niet te groot zijn: zo wel de tocht naar de visgronden als het opzoeken van de prooi, de vangst en het transport terug naar de kolonie kosten heel wat tijd. Bij de Grote Stern is in de loop van de evolutie het volgende compromis ont staan: ze broeden in niet al te roerige maar toch nog zeer dynamische delen van het kustmilieu op zand- en schelpenbanken. Dat heeft zeer goede rede nen. De banken worden ten gevolge van het transport van zand en schelpen door middel van het vloedwater opgeworpen. Ze ontstaan in de buitenste zo nes van het kustmilieu waar eb en vloed de overheersende factoren zijn. Het op zich zelf regelmatige getij wordt door de werking van wind en storm voor de Grote Sterns een grillige nabuur. Vaak worden hun eieren en jongen be dreigd en soms ook voor een deel of zelfs geheel vernietigd in een zo merstorm die het water boven het normale vloedpeil opjaagt en de banken overstroomt (Lebret 1959, 1974). Het broeden in de buitenste zones van het kustmilieu gaat dus gepaard met allerlei risico's. Toch gaan de sterns niet in rustiger water broeden, want dat levert weer andere en kennelijk grotere nadelen: de afstanden naar de visgronden worden groter hoe verder van zee, hoe minder zand en schelpen en ook hoe meer slik en dus hoe hoger en dichter de vegetatie hoe dichter bij het land, hoe minder isolatie en hoe meer kans op het be zoek van rovers. Wij willen deze functies nader bekijken.

Tijdschriftenbank Zeeland

Sterna | 1980 | | pagina 105