188 f BROEDGEGEVENS 19 80 V'Vvv-ii -/4« 5V*J V4,. J'-A ■b-" v) ,V Dit jaar is de opzet van het broedvogeloverzicht wel wat anders dan de voorgaande jaren. Ik heb getracht een wat overzichtelijker geheel samen te stellen, waarin men snel de gebieden onderling met elkaar kan vergelijken. Zoals u zult merken heb ik de zuidkust van Schouwen apart verwerkt, u zult begrijpen waarom. Helaas is door vertrek van T. van Holten naar Schotland het Watergat/Oude Hoeve niet geteld. Een niet onbelangrijke aanwinst bleek de Vogelwerkgroep, welke vrij intensief de inlagen en karrevelden heeft ge in vent ar is eer d Uit het overzicht van de inlagen/karrevelden blijkt nogmaals het belang van deze gebiedenonderstaande verduidelijkt dat. Van de Noordse stern broeden de laatste jaren 50-70 paren in het Deltagebied (Beijersbergen/Meininger 1980)de 36- 46 paren uit Schouwse inlagen zouden daar dus een groot deel van uitmaken. De Kluut: in Noordwest-Europa broeden rond de 10.500 klu ten, waarvan 4600 paar in Nederland 44 (Baptist/Mei- ninger 1977, Teixeira 1979). De 235-247 paar van Schouwse inlagen en karrevelden vormen ruim 5 van de Nederlandse en ruim 2 van de Noordwest-Europese populatie. De Bontbekplevier Als we uitgaan van 200-225 paar in het Deltagebied (Baptist/ Meininger 1977) en 450-600 in geheel Nederland (Teixeira 1979) vormen de 23-26 paar bontbekken van inlagen/karre velden van Schouwen ruim 10 van de Deltagebied- en bijna 4 van de Nederlandse populatie. Helaas zijn ook dit jaar weer vele verstoringen waargeno men, variërend van zeekraalsnijders en eierrapers (verge zeld van honden) tot een schietende jager (in de inlaag bij hoogwater)Bovendien bleek ook (blijkens mededeling van de heer A.A.K. v.d. Hoek) dat de kokmeeuwen een grote last waren voor de visdiefjes in de Weversinlaag. Over het effect van de Zilvermeeuw zal ik maar niets zeggen.

Tijdschriftenbank Zeeland

Sterna | 1980 | | pagina 138