30
Schelphoek en bij Ouwerkerk, alsmede in het voormalige Dijkwater een aan
tal soorten van het „kleinere goed", dat niet al te schuw is van de daar re
creatie zoekende mens, nieuwe broedgelegenheid vond is verheugend. Voor
sommige soorten kunnen ook de erfbeplantingen van boerderijen en de
houtranden langs de polderwegen goede broedplaatsen bieden.
Het is niet mogelijk in dit relaas alle poldergevogelte van weleer op te som
men waarmee Vijverberg om zo te zeggen „oog in oog" heeft gezeten, zij het
dan via z'n cameralens. Voor een stuk of wat ervan willen we een uitzonde
ring maken.
Zo blijkt uit zijn werk dat in de jaren rond 1923 de Boomvalk te Schuddebeurs
broedde (eind vijftiger jaren was dat ook het geval in het Zeepebosje in het
duingebied).
In 1917 kon hij de Kwartel, broedend bij Kerkwerve, op de gevoelige plaat
vastleggen. Aangenomen mag worden dat deze soort toen nog over het ge
hele eiland broedend voorkwam; thans is hij verdwenen.
Bij Zonnemaire fotografeerde hij in 1922 de Kwartelkoning bij het nest, na
dat hij er in 1917 al mee had kennis gemaakt; ook deze soort is verdwenen.
Eveneens bij Zonnemaire werd al in 1915 de Dodaars gekiekt.
De Steenuil was overal te vinden waar knotwilgen groeiden. En vele boerde
rijen herbergden toen nog de Kerkuil (die er in stapels graan en bij of op de
„korenzolder" voldoende muizen kon verschalken. Beide soorten zijn thans
zeldzaam).
In de polder broedde toen ook de Grauwe Klauwier. Vijverberg vermeldt de
soort bij Zierikzee, Kerkwerve, Noordgouwe en zelfs twee gevallen bij
Burghsluis. Die twee laatste heb ik er nog verscheidene jaren geregeld waar
genomen. Thans mogen we blij zijn als er nog 3 of 4 paar in het duingebied
worden gesignaleerd.