31
Tenslotte nog een soort die ook hier geheel verdwenen is, n.l. de Geelgors.
Vroeger kwam die toch vrij veel voor.
Ofschoon dus geen volledige gegevens voorhanden zijn om de stand van de
vogels in het poldergebied van destijds te vergelijken met die van nu, komt
het mij voor dat het aantal broedende soorten, zowel als het aantal broedpa-
ren per soort, is afgenomen.
De Inlagen
Het ontstaan der inlagen wordt door Vijverberg uitvoerig beschreven in zijn
inleiding in „Ranke Wieken". Aan de zuidkust van Schouwen-Duiveland kan
men ze beschouwen als een onderdeel van de eeuwigdurende strijd tegen de
steeds maar verder de kust uithollende Oosterschelde.
Zo zijn ontstaan: de Westenschouwense inlaag (1744-'48): de Koudekerkse
Inlaag (1654); de Heertjes inlaag tesamen met de twee Flaauwers Inlagen
(van deze twee werd de westelijke ook wel de Weevers Inlaag genoemd
(1650); verder oostwaarts: de Suzanna's en Kisters inlaag (1673-'79), de Cau-
wers Inlaag (1726) en de Zuidhoek Inlagen (1763-'84). Een paar kleinere inla
gen bij Burghsluis zijn de Inlaag van Burghsluis (1776), waaraan de huizen
van het „oude" Burghsluis aan de vroegere monding van de „Hamer" staan
en waar aan de westzijde nog een plas ligt („de Driehoek"), die toch nog wel
van belang is voor enige klutenparen en trekkende steltlopers en plevieren.
Verder was er de Bootsinlaag (1568), ('t Böös poldertje") dat vroeger altijd
nog enige weidevogels een broedplaats gaf, doch dat sinds 1953 gebruikt is
om de haven Burghsluis te vergroten.
Er zijn dus nog al wat inlagen. Wanneer Schouwenaren echter spreken over
„de" inlagen, dan worden daarmee bedoeld de Heertjes- en de twee Flaau
wers Inlagen. Doordat ze als boezems werden gebruikt van het stoomgemaal
zijn het uitgestrekte waterplassen geworden. In deze plassen liggen enkele
eilandjes. En op deze eilandjes heeft Vijverberg heel wat vrije dagen doorge
bracht om zich geheel aan z'n hobby te kunnen wijden. Hij schrijft er over:
het zijn juist deze die Schouwen beroemd maken bij landgenoot en
vreemdeling. Want deze eilandjes, op Schouwen hillen genoemd, zijn de
broedplaatsen van duizenden meeuw- en sternvogels, die telkenjare van
april tot september de anders verlaten en vaak mistroostige zelfkant van het
eiland verlevendigen en in hun luidruchtige levensuitingen vrolijkheid bijzet
ten".
Het was inderdaad een steeds weer opnieuw boeiend schouw- en
„hoorspel" als men in de tijd dat meeuwen en „starren" de hillen bevolkten
over de inlaagdijk - toen de weg van de Westhoek naar Zierikzee - kwam. Wie
er enige ogenblikken halt hield om van dit buitengewone natuurgebeuren te
genieten werd echter direct door de agressieve meeuwen duidelijk gemaakt
dat op zijn aanwezigheid geen prijs werd gesteld.
Vreemd deed het aan deze vogels, die toch midden in het water „woonden",
even over de inlaagdijk, landinwaarts te zien vliegen naar een wat verderop
in het weiland gelegen zoetwaterpias (drinkplaats van het vee) om daar,