42
Nieuwe moeilijkheden dreigen voor de pachters wanneer de Vogelwet van
1880 naar aanleiding van o.a. de sterntjesmoord op de Waddeneilanden in
1912 vernieuwd wordt en in 1914 in werking treedt.
Alleen meeuweneieren zouden geraapt mogen worden van 10 mei tot 15 juni
en (behalve kievitseieren) alle andere eieren niet. Fokker schrijft dan namens
de pachters dat dit noodlottig zou zijn voor de andere vogelsoorten, „want
de pachters zullen deze zooveel mogelijk verjagen, om het nestelen van
meeuwen, de eenige soort die hun profijt geeft, aan te moedigen" en ver
zoekt ook de andere eieren te mogen rapen op Schouwen en de tijd voor de
meeuwen te verlengen van 15 april tot 15 juni en voor de andere soorten van
1 mei tot 1 juni.22)
Daarna worden nog eieren gelegd en jongen geboren, zodat het voort
bestaan van de kolonies is gewaarborgd.
In de Pachtboekjes na 1917-1923 is - kennelijk een gevolg van de nieuwe vo
gelwet - art. 18 uitgebreid met het volgende:
„Zij (de pachters) zijn verplicht de vogelarijen zoodanig te beheeren en de ei
eren zóó te rapen, dat de koloniën voor broedende vogels niet slechts in
stand blijven, maar jaarlijks vermeerderen. Het Dag. Bestuur is bevoegd de
pacht der vogelarijen en visscherij bij eenvoudige aanzegging directe te
doen eindigen, wanneer het gegronde reden heeft aan te nemen, dat de
pachter deze bepalingen niet nakomt en hetzij met de vogelarij hetzij met de
visscherij „roofbouw" pleegt en alleen bedacht is op eigen voordeel, zonder
met de toekomst te rekenen".23)
We zijn dan bij de woorden van Jac. P. Thijsse: „De eieren van die vogels
hebben handelswaarde en die inlagen worden dan ook in welbegrepen ei
genbelang beschermd en behandeld als vogelarij".24)
Tussen 15 april en 15 juni was dus de belangrijkste tijd voor de vogelarij op
de „hillen", want zo werden op Schouwen de eilanden in een inlaag ge
noemd. De pachter bracht kort stro naar de hillen om het nestelen te bevor
deren. Hij beschermde de oevers tegen afslag door er stenen te leggen en
palen te slaan.
Bekend is de uitspraak „Elke voet grond meer, is een vogel meer".25)
Broedden de vogels eenmaal dan was de pachter zeer beducht voor stropers,
Bunzingen, Wezels en ratten. Rust en veiligheid van zijn vogels deed de
pachter zeer vroeg opstaan of zelfs in de inlaag overnachten.
Aardige uitspraak van een pachter in dit verband: „Gin wuven op d'n ii! Dat
gewoai mit die rokken in die witte musten. 't Zou goed weze om oal m'n star
ren nae m'n buurman te jaegen!" 26)
Het grootste gevaar in de broedtijd was te hoog water in de inlagen. Bij de
Flaauwers Inlagen is dat in de twintiger jaren een keer gebeurd en de precai
re toestand die toen ontstond is beschreven. Het had langdurig geregend,
maar het water kon niet op natuurlijke wijze geloosd worden, omdat harde
Z.W. wind het water in de Oosterschelde hoog hield en zo de sluisdeur geslo
ten.
Een hogere waterstand in de boezem zou duizenden nesten en jongen
wegspoelen. De machinist van het stoomgemaal kreeg aan de ene kant van