Steltlopers op de zuidkust
van Schouwen
57
De zuidkust van Schouwen en vooral Weevers- en
Flaauwers Inlaag, geniet een grote vermaardheid
bij vogelend Nederland en onze zuiderburen, van
wege de daar aanwezige hoogwatervliedplaatsen
(h.v.p.'s).
Door de goede bereikbaarheid per auto, die tevens
uitstekende diensten bewijst als schuiltent, mag
dit deel van de kust zich in een relatief grote be
langstelling verheugen. Hetzelfde geldt in wat min
dere mate voor de Koudekerkse Inlaag, ik kan me
nog goed herinneren dat in m'n Alblasserwaardse
tijd velen uit die streek in dit deel van Zeeland hun
steltlopersoorten kwamen leren kennen, waaruit
blijkt dat er van een zekere educatieve waarde kan worden gesproken.
Inderdaad kunnen langs de Schouwse zuidkust veel van de in Nederland
voorkomende waad- en watervogels worden waargenomen. Vooral steltlo
persoorten komen in groten getale voor; hoeveel precies is vaak moeilijk te
bepalen omdat de vogels nu eenmaal niet op commando komen „opdraven".
De vogels zoeken voedsel op de Roggenplaat en een aantal kleinere platen
in het westelijke deel van de Oosterschelde en overtijen vooral op de
Schouwse zuidkust en de Neeltje Jans.
De laatste acht jaren is er veel werk verzet om voor heel Zeeland één maal
per maand, met uitzondering van de zomermaanden, een integrale vogeltel
ling te organiseren. Het ideaal - een telling in de hele provinice op één dag -is
tot nog toe een utopie gebleken, omdat daar zoveel mensen en materiaal (bo
ten) voor nodig zijn. Bovendien zijn in het weekend wel amateurs beschik
baar maar geen boten, zodat ook hierin reeds een moeilijkheid schuilt.
Vooral in de beginjaren van de tellingen vanaf 1971 zijn er vele moeilijkheden
en teleurstellingen geweest. Er werd gestart met te weinig mensen, waarvan,
wat pas na het telseizoen in april bleek, ook nog een aantal het lieten af we
ten. Zo is aan de zuidkust van Schouwen slechts enige malen zodanig geteld
dat er bruikbare cijfers over beschikbaar zijn. Vanaf december 1975 is het
een stuk beter gegaan zodat vanaf dit tijdstip wél van goede gegevens kan
worden gesproken.
„Aldoende leert men" is een gezegde dat zeker ook voor vogeltellingen
geldt. Juist door deze integrale tellingen wordt mettertijd steeds meer infor
matie over de vogelbewegingen verkregen. Na verloop van tijd is aan de hand
van de verkregen resultaten in grote lijnen voorspelbaar hoeveel exemplaren