58 van een bepaalde soort op een bepaald tijdstip in bepaalde delen van Zee land aanwezig zullen zijn. Blijkt dat bij een telling niet te kloppen dan zal een goede teller gaan zoeken of de vogels eventueel een andere h.v.p. gekozen hebben. Vooral in september en oktober wanneer nog gewassen te velde staan, komt dat nog wel eens voor, de vogels verblijven dan meestal toch wel in de nabijheid van de gebruikelijke plaats. Uitgaande van die ervaringen moest het dus mogelijk zijn om met een ge combineerde boot/landtelling het aantal steltlopers in het westelijk deel van de Oosterschelde tijdens vloed vast te stellen. Bekend was dat Noord- Beveland tijdens hoogwater verwaarloosbare aantallen herbergt, waaruit volgt dat de aantallen vogels op de zuidkust van Schouwen en op de Neeltje Jans representatief zijn voor dit deel van de Oosterschelde. Ook uitwisseling met het oostelijk van de Zeelandbrug gelegen deel vindt hoegenaamd niet plaats. Wolft (1973) komt tot dezelfde konklusies. Nergens komen zoveel uit zonderingen op de regel voor als bij de biologische wetenschappen, zo ook bij de vogeltellingen. Schijnbare wetmatigheden worden dan omver ge schopt; ook in het onderhavige gebied blijkt dat het geval te zijn. Vooral Rosse Grutto, Kanoet- en Bonte Strandloper en soms ook Zilverple vier reageren blijkbaar op voor ons momenteel nog onbekende omstandighe den waardoor hun overtijïngspatroon verandert. Of dit eenmalig dan wel over korte perioden plaatsvindt is ook (nog) niet bekend. Door dit gedrag zijn soms een of meer van deze soorten in het gehele gebied onvindbaar, waarmee prompt alle verkregen grafieken in de war worden gestuurd. Als we de aantalsverlopen voor deze soorten in de publikatie van Wolff bekijken blijken daarin eveneens onverklaarbare hiaten aanwezig te zijn; blijkbaar heeft ook hij hiermee te kampen gehad. Het is vrijwel zeker dat de ontbrekende vogels overtijen op de Hooge Platen in de Westerschelde, hemelsbreed niet zo'n grote afstand. Op de Middelpla ten in het Veerse Meer zijn enige malen voor die plaats grote aantallen Ka noeten en Bontjes aangetroffen welke zeker uit de Oosterschelde kwamen. Het ligt voor de hand dat het hier vogels uit de Zandkreek betreft. Tijdens enige tellingen op de Schouwse kust bleken daar ontbrekende Kanoeten in ieder geval niet in het Veerse Meer aanwezig te zijn. Wolff (1973) publiceerde het resultaat van vier volledige jaarlijks uitgevoerde tellingen n.l. van 1965 t/m 1969. In dit artikel worden een aantal tellingen die precies tien jaar later werden uitgevoerd hiermede vergeleken. Deze recente tellingen zijn echter alleen in het winterhalfjaar verricht en hebben betrek king op de volgende perioden: 1975-76 dec. t/m april; 1976-77 okt. t/m april en 1977-78 en het daarop volgende seizoen beide van sept. t/m april. Uit de verkregen gegevens is het hoogste maandmaximum en het gemiddel de aantal per maand voor een aantal soorten in grafieken uitgezet samen met de desbetreffende gegevens uit de publikaties van Wolff.

Tijdschriftenbank Zeeland

Sterna | 1980 | | pagina 58