60 polder tot plm. 1000 ex. te zien is en op hoge uitzondering na geen getijderit me kent. Het verdient aanbeveling de vogels die in aug./sept. buitendijks worden gezien eens extra goed te bekijken; er bestaat een goede kans dat het dan de Kleine Goudplevier betreft. Deze heeft donkere oksels (geen zwar te) en komt meer voor dan wordt verondersteld. Bontbekplevier (fig. 3) fT" De doortrekpiek van de Bontbekplevier valt nagenoeg altijd in augustus zo dat bij de septembertelling de aantallen reeds aanmerkelijk zijn afgenomen. Wolff kent als hoogste piek 70 in aug.: uit onze recente gegevens blijkt dat hierin een duidelijke stijging te bespeuren is n.l. 90 en 150 resp. in 1977 en '78. Het moet echter niet uitgesloten worden geacht dat het reële aantal doortrekkers van deze soort aanzienlijk hoger ligt; aangezien de hoofdmacht snel doortrekt is de kans om deze te missen bij een maandelijkse telling zeer wel aanwezig. Dat dit vermoeden niet geheel ongegrond is moge blijken uit een groep van ruim 4000, die eenmalig werd geteld tijdens een septembertel ling elders in het Oosterscheldegebied. Overwintering geschiedt in kleine aantallen. De soort is vnl. zomervogel met nauwelijks doortrekpieken. De gegevens bui ten de broedtijd zijn zo summier dat het uitzetten van de aantallen in dit bestek geen enkele zin heeft. De waargenomen aantallen lopen uiteen van 150 in sept. tot 1 in dec. Steenloper (fig. 4) Een soort die redelijk constant te noemen is. Blijkbaar heeft Wolff een door trekpiek van 600 ex. vastgesteld. Overigens een vogelsoort waarbij oplet tendheid geboden blijft vanwege z'n mindere plaatsgebondenheid en het weinig opvallen. Strandplevier Watersnip

Tijdschriftenbank Zeeland

Sterna | 1980 | | pagina 60