75 In Midden-Zeeland daarentegen worden in sommige jaren half februari pas de maximale aantallen waargenomen. In een vroegere publicatie (Lebret en Mullié, 1975) werd voor Walcheren een verband gelegd tussen een afnemende voedselvoorraad en een vergroting van het winterareaal aldaar. Op de Walcherse graslanden graasden de zwanen vaak op voorkeursper celen die aan bepaalde eisen voldeden. De zwanen verlieten deze percelen na verloop van tijd, doch keerden later in het seizoen soms weer terug. Naar mate de winterpopulatie in Midden-Zeeland groeide, namen de zwanen meer percelen over een groter oppervlak in gebruik. Hierbij bleek dat waarschijn lijk niet enkel de voedselvoorraad bepalend was voor dit gedrag. Het „rond trekken" gebeurde met een zekere regelmaat en voor zover dit was te beoor delen los van de faktoren als voedselvoorraad, drinkwater etc. Het „rondtrek ken" is een gedrag dat ook op Schouwen-Duiveland opvalt hoewel het er op lijkt dat er op de graslanden niet zo'n sterke binding is aan voorkeursperce len. Dit zal in de hand worden gewerkt doordat de graszaadcultures na ver loop van tijd worden gescheurd zodat zich geen traditie kan ontwikkelen. Hoe meer zwanen in een gebied aanwezig zijn, hoe meer en hoe sneller ge schikte percelen worden bezocht. In Midden-Zeeland had dit areaalvergro ting tot gevolg. Schouwen-Duiveland heeft zowel een beperkt oppervlak als een beperkt graslandareaal. Deze kombinatie van faktoren is waarschijnlijk bepalend voor het afwijkende aantalsverloop op Schouwen-Duiveland. Een ontwikkeling die zich vanaf 1975-76 in Midden-Zeeland heeft voorge daan is het fourageren van Kleine Zwanen op Zeesla en Zeegras in het Veer- se Meer(Mullié, 1976). Mogelijk mede hierdoor kon de winterpopulatie Kleine Zwanen in Midden-Zeeland zich uitbreiden. Het is dan ook merkwaardig dat de Kleine Zwanen van Schouwen-Duiveland nog steeds niet naar de Greve- lingen zijn uitgeweken. Meer nog dan in het Veerse Meer zijn er op de Greve- lingen uitgestrekte Zeegras- en Zeeslavelden. Deze bevinden zich voorname lijk aan de oostzijde van de Veermansplaat en aan de zuidzijde van Goeree- Overflakkee, vooral in de omgeving van Herkingen (Nienhuis en de Bree, 1977). In dit gebied verblijven de laatste jaren 's winters aanzienlijke aantal len Knobbelzwanen, waardoor de Kleine Zwanen aangelokt kunnen worden. Het fourageergedrag Door de zwanen wordt niet gedurende de gehele dag met dezelfde intensiteit gefourageerd. Een deel van de tijd wordt besteed aan andere aktiviteiten zo als slapen, poetsen, waken, rondkijken naar een nieuw „hapje", etc. Wan neer we nu gedurende een gehele dag, vanaf het moment dat ze 's avonds weer naar de slaapplaats vertrekken, consequent noteren wat iedere zwaan doet, krijgen we een goed beeld van de dagindeling. Voorwaarde is dat de dieren niet worden verstoord en voorts dat de groep relatief groot is en blijft, teneinde te voorkomen dat de afwijkende aktiviteiten van enkele zwanen het beeld vertroebelen. Op 21 december 1976 werd een dergelijk protocol gemaakt van een groep

Tijdschriftenbank Zeeland

Sterna | 1980 | | pagina 75