81
zal het totaal aantal broedparen in de dertiger jaren nog steeds tussen de
8000 en 10000 geschommeld hebben, daar deze vestiging betrekkelijk kleine
aantallen betrof.
Vanaf 1940 raakte ook de plaat van Scheelhoek in trek bij de Grote Stern. In
dat jaar was de soort met 200 broedparen present. In de veertiger jaren ble
ven de aantallen hier nog erg laag; na enkele jaren afwisselend niet en wel
gebroed te hebben, met maximaal enkele tientallen paren, broedden er in
1950 400 paar Grote Sterns op de Scheelhoek (Rooth, 1961). In 1946 en 1948
zouden enkele paren een broedpoging hebben ondernomen op het Verdron
ken Land van Saeftinge (Maebe en Van der Vloet, 1956). In de oorlogsjaren
zouden er Grote Sterns hebben gebroed op de Kwade Hoek (Jaarverslagen
De Beer). Exacte cijfers hiervan ontbreken helaas.
Pas in de vijftiger jaren herbergde de Scheelhoek een belangrijk deel van de
delta-populatie. Van 1951 tot en met 1955 waren hier gemiddeld 2000 broed
paren present. De broedpopulatie van de inlagen was in 1955 reeds afgeno
men tot 1200 paar, terwijl de aantallen op De Beer fluctueerden. Ook elders
kwamen in sommige jaren geringe aantallen tot broeden. Zo zouden in 1952
enkele paren in de Braakman hebben gebroed. In 1953 was er sprake van
broedende Grote Sterns op de Schorren van de Heen. Op het schor van de
Kaloot hebben in 1955 15 paar gebroed; deze broedpoging was slechts één
malig (Rooth en Mörzer Bruijns, 1959).
Het Zandkreekgebied heeft van 1955 t/m 1961 wisselende aantallen Grote
Sterns geherbergd, maximaal 300 paar op de Goudplaat in 1959 (Lebret,
1961).
In het schorgebied bij Fort Rammekens werden in 1957 twee legsels gevon
den (Rooth en Mörzers Bruijns, 1959). Pas vanaf 1956 is de Grote Stern be
kend als zekere broedvogel van de Hompelvoet (Jaarverslagen Natuur en Vo
gelwacht Schouwen-Duiveland). Ook in de jaren daarna zijn hier broedpogin-
gen ondernomen: in 1957 waren er 800-900 paar en in 1959 1500 paar.
Inmiddels was het aantal broedvogels van de Schouwse inlagen afgenomen
tot 100 paar in 1959. Hoogstwaarschijnlijk heeft het aantal in Zuidwest-Ne
derland broedende Grote Sterns tot 1957 ongeveer 10000 paar bedragen. In
1957 is dit aantal zeker gehalveerd. Dit gehalveerde aantal werd ook in 1958
nog gehaald. In 1959 is het aantal broedparen nog verder teruggelopen, een
tendens die zich tot de helft van de zestiger jaren zou voortzetten, totdat de
Grote Stern als broedvogel bijna was verdwenen uit Zuidwest-Nederland.
Het geeft te denken dat al in 1959 door de leden van de Schouwse vogel
wacht werd gemeld dat er bij de inlagen Grote Sterns „zomaar dood uit de
lucht vallen" (Sterna, 1959).
Tot nu toe werd aangenomen dat in 1965 alleen nog op Griend Grote Sterns
broedden. Ze broedden toen echter ook in klein aantal (enkele tientallen) in
de Weevers Inlaag (Sterna, broedverslag 1956) en op de Hompelvoet (Jaar
verslag De Beer, 1965). In de tweede helft van de zestiger jaren huisvestte de
Kwade Hoek als enige broedplaats in het Deltagebied een bescheiden kolo
nie Grote Sterns.
Sinds de afdamming van de Grevelingen in 1971 is de Hompelvoet binnen-