92 De Beer dat in 1916, 1917 en 1918 het broeden van „eenige kleine groepjes" werd vastgesteld en dat de soort er sindsdien vrij zeker niet meer voorkomt. Het is echter niet waarschijnlijk dat er altijd goed op de aanwezigheid van Noordse Sterns tussen de enorme aantallen Visdieven is gelet en er hebben tot het verdwijnen van het gebied waarschijnlijk altijd kleine aantallen Noordse Sterns op De Beer gebroed. Voor zover bekend hebben er nooit meer dan één of enkele paren op de Scheelhoek gebroed. Ook in het overige Haringvlietgebied is de soort nooit een regelmatige broedvogel geweest. In 1972 en 1973 broedde er 1 paar op het Hellegatsplein (Baptist en Meininger, 1979). In de Grevelingen broedden zowel voor als na de afsluiting maximaal enkele paren op de Hompelvoet. Na de afsluiting hebben er ook incidenteel enkele paren Noordse Sterns gebroed op andere drooggevallen platen (Beijersberg- gen en Van den Berg, 1980). Reeds in 1903 wordt Schouwen genoemd als broedplaats van de Noordse Stern. Op 10 juni 1933 stelden Schimmelpenninck van der Oije en Haver- schmidt op de eilandjes bij het stoomgemaal Schouwen (nabij de Flaauwers Inlaag) ongeveer 60 broedende vogels vast. Bovendien werden op die dag in de lage weilanden bij de eendenkooi onder Ellemeet enige broedende Noord se Sterns gezien (Haverschmidt, 1934). In de inlagen op Schouwen-Duiveland hebben waarschijnlijk altijd kleine aantallen Noordse Sterns gebroed tussen de Visdieven. Over aantallen is

Tijdschriftenbank Zeeland

Sterna | 1980 | | pagina 92