95
een schelpstrandje bij Kats (T. Lebret, schr. med.); een geschikt gebied wat
ook nu nog wel door een enkel paartje Dwergsterns als broedgebied wordt
gebruikt.
Tot 1960 waren er nog enkele broedparen aan de Egbert Petruspolder (1955 2
paar; Lebret, 1961).
Vanaf 1954 was er een nieuwe kolonie van formaat: in de Braakman. In dat
jaar waren hier ongeveer 35 nesten. Deze broedplaats werd echter weer snel
verlaten; in 1957 nog maar 13 paar en dit was tevens het laatste jaar van
broeden.
Het ingedijkte Dijkwater op Schouwen herbergde vanaf 1957 enkele paartjes
Dwergsterns: het maximum werd bereikt in 1960 met 18 paar.
Voor West-Zeeuwsch Vlaanderen geeft Enkelaar (1968) voor de jaren 1955 tot
1960 ongeveer 15 legsels per jaar op. De soort was broedvogel van het Zwin
(verdwenen sinds 1959), Zwarte Polder (verdwenen sinds 1958), schor Pauli-
nahaven (verdwenen sinds 1960) en het Grote Gat (1959 2 nesten). Met uit
zondering van het Grote Gat zouden alle broedplaatsen door toedoen van de
recreatie zijn verlaten (Enkelaar, 1967).
De grootste wijzigingen traden echter op in de reservaten de Plaat van
Scheelhoek en De Beer. Op de Plaat van Scheelhoek liep het bestand van
400 paar in 1949 t/m 1951 terug tot 8 paar in 1959. Op De Beer verging het de
sterntjes al niet beter. In 1955 nog 80 paartjes, terwijl het broeden in 1959
niet eens met zekerheid is vastgesteld.
Ook in het Belgisch deel van het Zwin was de achteruitgang opvallend: in
Grevelingen
Schouwen
Veerse Meer
Westerschelde
Overigen
TOTAAL
1960
26
23
50-60
1961
enkele
10
15
1962
enkele
8
10-15
1963
2
enkele
2
10
1964
3
8
4
15
1965
1
28
3
30-35
1966
10
3
1
15-25
1967
18
2
20-30
1968
22
25-30
1969
8
65
73
1970
58
4
62
1971
50
11
4
65
1972
9
50
17
76
1973
19
41
30-35
4
94-99
1974
38
19
27
84
1975
67
3
20
90
1976
81
3
7
29
1
120
1977
88
46
3-5
137-139
1978
141
1
2
40
1
185
1979
144
1
75
3-4
225
Aantallen broedparen van de Dwergstern in het Deltagebied tussen 7960 en 1980.