96
1937 nog 75 paar, in 1950 40 paar terwijl in 1958 geen enkel broedgeval werd
vastgesteld (Lippens en Wille, 1972).
In de vijftiger jaren hebben zich in elk geval de grootste wijzigingen in het
broedbestand voorgedaan, In 1950 nog zeker ruim 500 paar terwijl in 1959 dit
aantal tot 50-100 paar was teruggelopen. Net als bij de andere sternsoorten
zette deze dalende tendens zich nog enige jaren voort, zie tabel op blz. 95.
Diskussie en aanbevelingen
Het hiervoor geschetste verloop van de stand van de vier soorten sterns in
het Deltagebied roept onmiddellijk de volgende vraag op: wat zijn de kansen
op handhaving of zelfs vergroting van de huidige populaties? Als we er van
uit gaan dat het bolwerk voor sterns, de Hompeivoet (in 1979: Grote Stern
2700, Visdief 550, Dwergstern 140), over een tiental jaren zeker niet meer de
zelfde funktie kan vervullen als thans, dan is er weinig reden voor optimisme.
Het gedeelte waar de Dwergsterns broeden is al in hoge mate vergrast, zo
dat ongetwijfeld bij deze soort de eerste klappen zullen vallen. Ook de nog
steeds toenemende recreatiedruk baart vogelbeschermers grote zorgen en
dan is er nog de biotoopvernietiging door waterstaatswerken en havenuit
breidingen (Sloe). De watervervuiling lijkt thans geen rol van betekenis te
spelen.
Hét grote probleem, anno 1980, schuilt in het gebrek aan geschikte, rustige
broedbiotopen in de nabijheid van goede fourageergebieden.
Indien momenteel de Hompelvoet als broedgebied voor sterns zou uitvallen
zouden de hier broedende populaties onvoldoende vervangend broedgebied
kunnen vinden. Deze dreiging is zeer aktueel voor de Dwergstern, daar de
kombinatie broedbiotoop en fourageergebied voor deze soort uitermate
schaars is geworden in de Delta.
Over de gehele Delta verspreid zouden een aantal sternreservaten, vooral
voor Grote Stern en Dwergstern, gesticht moeten worden, waar een actief
beheer wordt gevoerd, dat is gericht op het behoud van deze soorten. Op de
eerste plaats komen natuurlijk gebieden in aanmerking waar op dit moment
nog sterns broeden of kortgeleden hebben gebroed. Maar daarnaast kunnen
ook nieuwe gebieden worden gecreëerd. Zo zou bij de Maasvlakte, waar te
genwoordig enige honderden Grote Sterns, Visdieven en enkele
Dwergsterns, gedurende de zomer verblijven, een zandtong buitendijks op
gespoten kunnen worden. Op een dergelijke zandopspuiting bij Terneuzen,
welke voor het publiek toegankelijk is, werden in 1978 en 1979 15-20 broeden
de Dwergsterns aangetroffen. Ook nabij het industriegebied van het Sloe
zou een dergelijk experiment zeker suksesvol zijn, omdat hier al sinds 1971
Dwergsterns broedend worden aangetroffen (schr. med. A. Joosse). Door ha
venuitbreidingen zal dit gebied in de toekomst ongeschikt worden als broed
plaats voor de Dwergstern.
Momenteel belangrijke gebieden voor sterns hebben nu of in de nabije toe
komst vrijwel alle een krachtig terreinbeheer nodig. Een uitzondering hierop
vormt de Kwade Hoek op Goeree; een efficiënte bestrijding van ratten en het