Johannes Vijverberg de vogelfotograaf van Schouwen 25 augustus 1880/15 april 1965 9 Zijn wieg stond op Oosterland bij de korenmolen, waarin zijn vader molenaar was. Zelf zei hij altijd: Ik had een goede vader, die zijn zoons alle vrijheid liet." Samen met zijn broers zwierf hij op alle vrije dagen langs de boomrijke dijken en door de wei landen, die toen nog rijk aan meidoornhagen en braambossen waren. Zij zochten er de nesten van Kieviten en andere weidevogels en tot de toegesta ne datum, destijds nog 30 april, werden de eieren ook vaak meegenomen. Alleen bebroede eieren waren taboe, terwijl de nesten van zangvogels steeds met rust gelaten werden. Alleen mussen, Houtduiven, kraaien en Eksters kregen geen respijt tot genoegen van boeren en jachtopziener. Maar ook andere zaken hadden hun aandacht. Zodra in mei onder de Iepen de morieljes verschenen, werden zij zorgvuldig geplukt en bij een op koper afgeleverd, die hen voor vier stuks het bedrag van een cent betaalde. De jongens zochten echter uit waar deze morieljes heen gingen. En toen stuurden zij hun oogst met de vrachtrijder naar de stad. Het resultaat was een driemaal hogere opbrengst en een opkoper, die hen maar vuil aankeek. Later, toen zij groter werden, trokken zij er halve nachten met het kruisnet op uit om Paling te vissen. Vaak vingen zij geen „staart", maar soms klonk uit het net de muziek van spartelende Palingen. Tussen deze bedrijven door werd er echter ook ijverig gestudeerd en op 24 april 1900 slaagde hij voor de akte onderwijzer. Hij kreeg al spoedig een be noeming in Haarlem. Daar begon hij de studie voor hoofdakte en akte-Frans, want zonder deze dokumenten was men in die dagen geen volwaardig schoolmeester. De belangstelling voor al wat leeft en groeit was echter ge wekt en reeds in 1902 werd hij lid van de juist opgerichte afdeling Haarlem van de nu Koninklijke Natuurhistorische Vereniging. En een aktief lid, want reeds op 28 mei 1903 hield hij voor de vergaderde leden een lezing over „Wil de Eenden", die, zoals de secretaris in zijn verslag schrijft, aller aandacht trok. In die dagen nam hij een besluit, dat gedurende zijn hele lange leven een grote rol zou spelen. Zelf vertelde hij het zo: „Een regenachtige zondag middag. Niets te zien dan regendruppels, die langs de ruiten rolden. Ik dacht aan de mooie voorjaarsdagen in onze polder met Kieviten en Kluten. Wat leek dat ver weg. Maar weg met die sombere gedachten. Het zo juist versche nen nummer van De Levende Natuur gepakt, en daar zag hij foto's van zijn Kluten. Toen stond een ding vast. Hij zou vogels gaan fotograferen, na de

Tijdschriftenbank Zeeland

Sterna | 1980 | | pagina 9