10
Nu de dagen langer worden gaan plantenliefhebberswanneer het niet te
koud is, kijken 'hoever het is buiten. Wat komt er al boven de grond,
wat bloeit er al en wanneer zal die en die soort in bloei komen? Sommige
soorten trekken zich van seizoenen weinig aan en zijn bijna het gehele
jaar in bloei aan te treffen. Dat zijn bijvoorbeeld algemene soorten als
Klein Kruiskruid, Madeliefje en Vogelmuur. Verreweg de meeste planten
hebben echter een of twee vaste perioden waarin zij bloeien. Die periode
wordt bepaald door de twee factoren die ik in de eerste zin vermeldde:
daglengte en temperatuur. De beïnvloeding van de bloei (en de groei) door
de temperatuur en het licht is een complexe zaak, die voor bijna elke
plantensoort weer anders verloopt. Het blijkt echter dat de daglengte-
reactie bij onze vroege voorjaarsbloeiers niet erg bepalend is, wat ook
wel logisch is. De vroegste bloeiers hebben bijna alle een grote hoeveel
heid reservevoedsel opgeslagen in een bol, knol of penwortel. Hun natuur
lijke standplaats is onder loofbomen of struiken. Zij moeten, voordat er
teveel schaduw ontstaat doordat de bomen en heesters in het blad komen,
snel uitlopen, bloeien en zaad vormen. Dat kunnen zij dank zij hun re
serve-organen. Bij stijging van de temperatuur komen zij per soort ge
lijktijdig in bloei, in vroege jaren bij veel kortere daglengte dan in
late jaren. Voor hen geldt: hoe vroeger hoe beter. Ze moeten de bomen
voor zijn, die wel onder invloed van de daglengte in blad komen.
Een mooi voorbeeld van zo'n vroege bloeier is het Maarts viooltje, met
donker paarsesterk geurende bloemen. Het is vrij zeldzaam, maar kan
nog op Schouwen langs dijken in flinke hoeveelheden onder grote Meidoorn
struiken aangetroffen worden. Veel algemener voorkomend, vooral in de
loofbossen in Schuddebeurs en de Westhoekis het geel bloeiende Speen
kruid. De knolletjes lijken op speentjes, vandaar deze naam. De bloemen
doen aan een Boterbloem denken, de kroonbladen zijn echter smaller en
de bladeren zijn glinsterend groen. Ze behoren wel tot dezelfde Ranonkel
familie.
Wanneer het over voorjaarsbloemen gaat, dan moeten daar zeker de zoge
naamde stinseplanten bij betrokken worden. Een stins is in Friesland een
grote, adellijke hofstede. Deze grote hofsteden, en vele buitenplaatsen
door heel Nederland, hebben vaak van oudsher een rijke voorjaarsflora,
voornamelijk gevormd door bol- en knolgewassen. Tot de stinseplanten
worden onder andere de volgende soorten gerekend: Sneeuwklokje, Lente
klokje, Blauwe Druifje, Wilde Hyacint, Knikkende VogelmeVk, Voorjaars-
helmbloem en Haarlems Klokkenspel. Deze soorten komen ook nog steeds
voor in het bos bij Schuddebeurs, het Slotbos in Haamstede en rond Renes-
se. De stinseplanten vormen een heterogene groep soorten, waarvan er een
aantal niet inheems zijn. Er wordt aangenomen dat deze soorten vroeger
zijn ingevoerd en zijn uitgeplant rond de buitenplaatsen. Zij kunnen er
zich, ondanks dat ze er (waarschijnlijk) niet oorspronkelijk thuis horen,
goed handhaven. Niet alle stinseplanten zijn uitheems, zoals bijvoor
beeld Gewone Vogelmelk en Dalkruid, die in de houtwallen en het Slotbos
in Haamstede voorkomen. Vogelmelk is ook soms nog wel eens aan een
Schouwse en Flakkeese dijk aan te treffen. De vele Narcissen in het Slot
bos zijn geen stinseplanten. De heer Boot heeft hierover in de Sterna in
1978 geschreven. Ze zijn daar in de eerste wereldoorlog door een bollen-
kweker, die zijn land voor de voedselvoorziening moest afstaan, geplant.
Misschien kunnen we dit voorjaar een inventarisatie van de Schouwse stin-