De Zeekoet 49 Omdat de zeekoet (Uria Aalge) één van de soorten is die het meest als stookolieslachtoffer aanspoelt is het misschien wel interessant om de ze vogel eens in het zonnetje te zetten. Het is in de broedtijd een typische vogel op open zee met aangrenzende rotskusten, bij voorkeur met steile hellingen. De zeekoet ziet men vaak in gezelschap van alken, dit is niet verwonder lijk omdat de zeekoet een lid is van de alkenfamilie (alcidae) en de alk hetzelfde soort biotoop heeft. Het voedsel bestaat vnl. uit jonge vissen zoals haring, schelvis en sprot. Het nest, voorzover men van een nest kan spreken, ligt op de rotsbodem want de eieren worden op een bult of richel gelegd. Zeekoeten nestelen altijd in zeer grote dichtbevolkte kolonies. Soms van wel duizend tot honderdduizend vogels die zo dicht bij elkaar zitten dat ze elkaar bijna raken. Omstreeks mei-juli wordt er één ei gelegd dat wat de vorm betreft nogal opvalt Het ei is dik peervormig zodat het alleen in een klein kringetje kan ronddraaien wanneer het in beweging komt. Dit neemt echter niet weg dat er toch nogal eens eieren verloren gaan, bijvoorbeeld wanneer de kolonie wordt opgeschrikt. Wanneer het ei verloren gaat wordt er weer een nieuw eitje gelegd. Na een broedtijd van ongeveer een maand waaraan beide ouders zich weiden komt het ei uit. Dan, na ongeveer 6 weken, komt het grote moment voor de jonge vogels die dan nog niet vliegvlug zijn. 's Avonds na zonsondergang dobberen soms honderden volwassen zeekoeten op zee en laten hun tot op verre afstand hoorbare stem langs de rotswan den klinken. De geluiden bereiken het donzige grut van nog maar enkele weken oud. De jongen zitten hoog boven zee op de punten en uitsteeksels van de rots wanden, ze roepen met hun schrille stemmetjes terug naar hun ouders. Ze scharrelen naar de rand van het broedterrein en staan voor een afgrond van zo'n 40 A 50 meter diep. Beneden roepen de ouders steeds dringender. Instinctief weten de jonge vogels dat er van hun verwacht wordt dat ze naar de ouders toekomen, maar ze durven niet van zo'n diepte. Tot het uiterste rekken ze zich, het helpt echter niet, de afstand ver mindert er niet door. Eindelijk gaat er één, meer omdat hij in zijn steeds grotere opwinding over de rand rolt dan in een welbewuste sprong. Dan volgen er meer op verschillende plaatsen tegelijk tot er als in een ware regen vele tientallen door de lucht buitelen. Ze komen salto na salto draaiend met een plons in het water terecht. Voor ze goed en wel van de schrik bekomen zijn, zijn hun ouders er al. Tussen die honderden op elkaar lijkende zeekoetkinderen kennen deze di rect hun eigen spruit. Op de nestelplaats zijn nog vele jongen achter gebleven, ze zijn nog te jong en zullen morgen of overmorgen de sprong wagen. Dit schouwspel kan men ieder jaar weer zien op talloze plaatsen op het noordelijk halfrond.

Tijdschriftenbank Zeeland

Sterna | 1981 | | pagina 15