soorten als Aardbeiklaver, Smalbladige rolklaver, Selderij en Fijn goud- scherm kunnen worden aangetroffen. Een belangrijke faktor voor het voor komen van bepaalde vegetaties is natuurlijk het beheer of het agrarisch gebruik van de oeverlanden. Welen zijn ontstaan als gevolg van een dijkdoorbraak. Net voor of ach ter de dijk werd een diepte uitgeschuurdLater werd de dijk rond zo'n weel gelegd, waardoor scherpe bochten in de dijk ontstonden. Een mooi voorbeeld is Kakkersweel bij Noordgouwe(De Schouwse dijk die vroeger rond dit weel liep is na de ramp in 1953 recht getrokken.) De vegetatie rond een weel vertoont veel overeenkomsten met die van oeverlanden langs kreken. Het komt ook voor dat het eigenlijke weel door demping of ver landing niet meer aanwezig is, zoals bijvoorbeeld bij de kronkel in de Weeldijk bij Noordgouwe. Hier is het weel nog te herkennen aan een laag gelegen drassig weiland, waarin zoutplanten duiden op de invloed van zoute kwel. Zilte weilanden komen op verscheidene plaatsen op het eiland voor. Langs de buitendijken die aan de Grevelingen en de Oosterschelde gren zen liggen vrij uitgestrekte, laag gelegen weiland-complexen welke door het optreden van kwel onder de dijken door een meer of minder zilt ka rakter hebben. Verscheidene van deze weilanden, de karrevelden, zijn vroeger afgegraven voor de winning van dijkgrond, waardoor deze weilan den er ongelijkmatig uitzien. Een ander complex zilte weilanden, de Prunje bij Serooskerke, wordt gevormd door relicten van het oude land. De bodem van de oudste delen van de Zeeuwse eilanden bestaat uit zeeklei afzettingen op veen. Bij de ruilverkaveling na de ramp in 1953 is het karakter van het oude land van Schouwen-Duiveland sterk veranderd. Som mige delen ervan zijn echter, door het dicht aan de oppervlakte liggen van het met zout water doordrenkte veen, als bouwland ongeschikt en zijn nog steeds weiland. Niveau-verschil, kwel, agrarisch gebruik en andere faktoren zullen waarschijnlijk in de weilanden het voorkomen van verscheidene vegetatie-typen veroorzaken, variërend van zout-vegetaties tot vegetaties gevormd door geheel zout-mijdende soorten, met daartus sen weer allerlei overgangssituaties. De bekende inlagen zijn vegetatiekundig gezien als het ware binnendijk- se schorren. Door het ontbreken van de direkte getij-invloed hebben ze echter wel een duidelijk eigen karakter. Over grote oppervlakten komen zoutvegetaties voor met soorten als Zeekraal, Zeeaster (Lamsoren op zijn zeeuws), Kweldergras, SchijnspurrieMelkkruid en Zilte rus. (De schorplanten Lamsoor en Echte Zoutmelde ontbreken opvallend genoeg in de inlagen.) Daarnaast zijn er ook zoete gedeelten in inlagen aan te treffen, en ook komen hier weer in vele variëteiten de gradiënt-milieus tussen zout en zoet en/of droog en nat voor. Voor een aantal faktoren, zoals kwel, zoutgehalte en vochttoestand van de bodem, zijn inlagen sterk afhankelijk van de Oosterschelde. Wanneer na 1986 de getij-ampli tude in de Oosterschelde verandert, kan dat gevolgen hebben voor de in laag-vegetaties. (Zo kwamen er bijvoorbeeld vroeger, bij een ander grondwater-regiem, orchideeën in de Koudekerkse inlaag voor.) Daarom is het belangrijk dat voor 1986 gegevens over de inlaag-vegetaties verza meld worden, zodat later veranderingen vastgesteld kunnen worden. Degenen die willen helpen bij de inventarisaties van de vermelde gebie den zijn welkom. Neem even kontakt op met ondergetekende of let deze zomer op de aankondigingen in de agenda van de Zierikzeesche Nieuwsbode. G.J.C. Buth.

Tijdschriftenbank Zeeland

Sterna | 1982 | | pagina 16