Bij de hoorzitting op 26 juni 1978 hebben wij gesteld:
Dat de meerdere onttrekking tot 3.900.000 m3 alleen ten behoeve van het
gebruik op Schouwen-Duiveland mocht dienen. (Zodat het verschil tussen
het eilandelijk gebruik en de toegestane hoeveelheid niet naar elders
getransporteerd kon worden.)
Geen verdere vergraving van het duinoppervlak.
De noordelijke putten, die de meest kwetsbare gebieden beïnvloeden,
(Verklikker, het Zeepe, Vuurtorenduinen, enz.) dienen zoveel mogelijk
te worden ontzien.
Aan het gestelde in het eerste punt werd volledig tegemoet gekomen, en
ook op de laatste twee punten werden wij tevreden gesteld.
In het besluit van de Minister van Volksgezondheid en Milieuhygiëne dd.
15-6-1979 waarbij de Watermaatschappij vergunning werd verleend
3.900.000 m^ (er was 4.500.000 m^ gevraagd) water aan de bodem te ont
trekken, vinden wij wel terug dat het gewonnen water uitsluitend is
bestemd voor het voorzieningsgebied Schouwen-Duivelandmaar voor de
overige punten die wij hebben aangevoerd wordt gewezen naar de richtlij
nen die de Minister van Volksgezondheid en Milieuhygiëne zal geven op
advies van de "begeleidingscommissie".
Deze commissie was echter in onze ogen van een te enge samenstelling.
In ons Kroonberoep van 23 juli 1979 schreven wij hierover:
"De Minister zal geadviseerd worden door een commissie van brede samen
stelling, maar de samenstelling is niet zodanig dat onze vereniging
haar doelstelling nl"het bevorderen van de bescherming en de verbe
tering van de natuur, het landschap en het milieu" bij haar veilig
voelt
Wij pleiten dan ook voor een commissie met een zodanige samenstelling,
dat naast de technische aspekten van de waterwinning ook de belangen
van het gebied waarin dit gebeurt, tot zijn recht komen."
Op 27 november 1982 luidde de uitspraak van de Kroon:
1. De vergunninghoudster zal zich bij de opzet en uitvoering van de
infiltratie dienen te houden aan de richtlijnen haar te geven door
de Minister van Volksgezondheid en Milieuhygiëne, die daarbij wordt
geadviseerd door een begeleidingscommissie, waarin vertegenwoordigd
zijn: de Commissie Grondwaterwet Waterleidingbedrijven, het Rijks
instituut voor Drinkwatervoorziening, de Hoofdingenieur-Directeur
voor Landinrichting, Grond- en Bosbeheer in de provincie Zeeland,
de Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten in Nederland alsmede
ten hoogste twee personen, aangewezen door het provinciaal bestuur
van Zeeland;
2. voorschrift c komt te luiden:
De Minister van Volksgezondheid en Milieuhygiëne is bevoegd op
advies van de begeleidingscommissie sub b genoemd, te bepalen, dat
door de vergunninghoudster onderzoek moet worden verricht naar al
ternatieve methoden om de drinkwatervoorziening van het gebied te ver
zorgen, indien die commissie tot de konklusie is gekomen dat de
infiltratie onaanvaardbare risico's voor het natuurlijk milieu op
levert
De commissie is dus uitgebreid met een vertegenwoordiger van Natuurmonu
menten, intussen eigenaresse van een belangrijk terrein in dit gebied.
Op dit punt is dus aan onze wens tegemoet gekomen. Onder punt twee wordt