malige schelpenbank rond de vogelwachterswoning neemt de laatste jaren af. Grassen sluiten dan de gelederen, waardoor de Akkerdistel die het best in een open vegetatie gedijt (lichtkiemer) en daarom ook wel een pionierplant wordt genoemd, zich niet meer optimaal kan ontwikkelen. De begrazing is ook in het voordeel van grassen, deze stoelen hier ex tra uit, de Akkerdistel kan dit als niet overblijvende plant minder goed verdragen. De Akkerdistel wordt graag door schapen gegeten, vooral de koppen en bloemhoofdjesmaar ook wel hele planten. Dit wordt door ons dikwijls waargenomen, het meest tegen de avond als de schapen naar de schelpenbank trekken om er te gaan slapen. Op en rond de slaapplaats zelf zullen altijd wel wat distels blijven, vanwege de bemesting en het openkrabben van de bodem - een hoge graad van milieudynamiek Een plaats waar Akkerdistel zich de laatste jaren heeft uitgebreid, is op het voormalig schor. Vanwege de voortdurende bemesting door vogels en de nog vrij geringe bedekking, zullen ze het hier nog wel een tijdje uithouden, tot ze op een gegeven ogenblik toch wel door grassen of meer jarige kruiden zoals Grote Brandnetel of Fluitekruid verdrongen worden. Ontwikkeling van "vochtige duinvalleiplanten" De globale verspreiding van een aantal soorten die onder dit begrip val len, is vastgelegd in enige kaartjes, die het resultaat zijn van een vrij nauwkeurige inventarisatie. Meestal stellen de stippen een concen tratie van planten voor en de dichtheid van de stippen de mate van ver spreiding in het desbetreffende gebied. Vergeleken met vorig jaar zijn al deze soorten behoorlijk uitgebreid. Meer dan vroeger is er nu sprake van gezamenlijk voorkomen. Werd in 1975 voor het eerst de zeldzame Bitterling gevonden, nu is het -misschien op Witte Klaver na- wel de meest voorkomende plantesoort op de Hompelvoet Blijkbaar is een groot deel van de plaat een geschikt kiemingsmilieu En als we kijken op welke plaatsen de planten groeien, kunnen we voor de toekomst nog verdere uitbreiding verwachten. Van Parnassia werd nog een flinke groeiplaats gevonden - halverwege de N.W.-oever - op de al bekende plaatsen zien we ook verdere uitbreiding. Hetzelfde kan gezegd worden van de MoeraswespenorchisOver grote delen van de oeverzone, blijken kenmerkende zeggesoorten zoals Late Zegge, Zilte Zegge en Kwelderzegge meer en meer het aspekt te gaan bepalen. Het droge "duingrasland" Hiermee bedoelen we het centrale deel van de plaat, exklusief de Stuif- keteldat vrijwel geheel in het door paarden begraasde gebied valt. De typische soorten voor het begraasde duingrasland nemen allemaal toe, om er een aantal van te noemen: Scherpe FijnstraalKruipend Stalkruid, Hazepootje, Gewone Rolklaver, Smalbladige Wikke, Jacobskruiskruid en Muizeoortje Verder nog Kruisdistel, Bleekgele Droogbloem, Stijve Ogentroost en op veel, dikwijls iets vochtiger plekken, ook al Bitterling en Stranddui- zendguldenkruidBijna overal voorkomend, behalve op extreem droge of zoute plaatsen, is het kleine Fraai Duizendguldenkruid

Tijdschriftenbank Zeeland

Sterna | 1982 | | pagina 22