55 We zagen hierboven dat de N.J.N.ers vooral enthousiast waren over de meest ongerepte, de meest natuurlijke landschappen van ons eiland: de Verklikker duinen en het Verklikkerstrand. Ook moeten we ons realiseren dat het overige landschap van de Westhoek nog een hoge mate van natuurlijkheid had. Akkers, boomgaarden en weilan den herbergden vele vogelsen allerlei kruiden zorgden vooreen grotere varia tie dan in de huidige landbouwgebieden. Recreatie was een nog onbekend woord. Kunstenaars en natuurliefhebbers waren de schaarse voorboden van het massa-toerisme van nu. Een fraai beeld van zo'n groep „natuurgekken" biedt foto 13. We zien het N.J.N.-kamp 1938 in de elzenmeet van Job van Sluis bij de Wilhelminahoeve (ook in 1934 en 1935 waren hier al zomerkampen gehouden). Een elzenmeet ook te zien op een luchtfoto uit 1936 die we nogmaals afdrukken nu met het noorden boven (zie Sterna 1983-4). De groep is hier bezig met „piepers jassen" op een dekzeil. De grote pan, waarin de „preu" (stamppot) bereid wordt, staat al klaar. In de grote „convo" (conversatietent) wordt 's avonds gezongen of geluisterd naar een lezing. Zo werd in het Logboek van de Schouwen-kampen verslag gedaan overeen lezing van Rijkel ten Kate die praat over „wat de mensen gemaakt hebben van het land in de buurt van ons zomerkamp in de loop der tijden". Hij „vertelt vooral over de dingen die nu nog in het land te zien zijn", een verhaal dat ook te vinden is in jaargang 1938 van Amoeba in zes afleveringen: „Waer landt werdt zee en zee werdt landt".

Tijdschriftenbank Zeeland

Sterna | 1984 | | pagina 61