68 van vóór 1953. Men zocht er naar de legendarische Schaalhoren of Patella, een soort die in Bretagne massaal voorkomt, maar langs de Nederlandse kust zeldzaam is, omdat de winter voor deze soort te koud is en een rotsonder grond vaak ontbreekt. „Er zitten er niet zo veel, dus niets van meenemen" waarschuwt Anton van der Vet in Amoeba 1936. De Oosterschelde en Schouwen hebben een zo zachte winter dat zuidelijke soorten hier nog kunnen leven en bovendien sommige vogelsoorten hier kun nen overwinteren die elders in Nederland wegtrekken, zoals de Grote Stern en Kluut, waarvan midden in de winter vaak enkele exemplaren gezien worden (foto 26). Op de dijk werd altijd gekeken naar bijzondere zoutplanten die daar groeien, zoals Zeevenkel, Strandbiet en Zeekool. Op een humoristische tekening van het Vaarkamp in 1937 van de N.J.N., zien we dat voor Schouwen-Duiveland vier herkenningspunten waren: de karakte ristieke Vijverberg, de Bijenorchis, de Kokmeeuw in de inlagen en deZeebiet (bedoeld Strandbiet) bij Burghsluis! Via de inlagen komen we bij Westenschouwen weer in het duingebied. De Westenschouwense Inlaag sluit aan op de smalle uitloper van de duinen. Heel vroeger liepen deze Zuidduinen nog verder door en lag de Burgh- en Westlandpolder in een rustige brede inham en kon daar zware klei bezinken. In het voorjaar bloeiden op deze duinen prachtig de Vlieren tussen de Duin doorns. De kunstenaar Jan Voerman Jr. maakte voor het Verkade-album „Waar wij wonen" (1937) daar een prachtige aquarel. Foto 27, gemaakt door de heer P. A. Stoon uit Rotterdam (uit een familie die al meer dan 50 jaar Westenschouwen bezoekt en trouw lid van de „Vogelwacht"), laat het uitzicht zien vanaf de Hoge Hil over het Hoge Hillebos (in de vorige eeuw elzenhakhout, later ontgonnen tot bouw- en weiland) naar

Tijdschriftenbank Zeeland

Sterna | 1984 | | pagina 74