38 "De plant is een onafscheidelijk deel van het landschap, hetzij bosch, weide, veen, moeras of gebergte. Zij moet bestudeerd worden in het landschap als levend individu. Eerst dan geeft hare studie: dat onwaar deerbare genot (door Linnaeus gevoeld, toen hij de botanie de Amabilis Scientia noemde), dien onweerstaanbaren drang naar de vrije natuur (en wat zoo noodig is voor ieder)harding tegen klimaat en vermoeie nis, voetreizen, sport in practischen zin: zich gewennen aan weer en wind, aan ontberingen." F.W. van Eeden. in zijn omgeving voorkomen, heeft ongetwijfeld de ervaring opgedaan dat de plantengroei van plaats tot plaats verschiltMen zal tevens opge merkt hebben dat die verschillen niet zomaar optreden; het is niet vol komen toevallig welke planten men op een bepaalde plek aantreft. Zo vindt men op een schor altijd wel zeeaster, lamsoor, gewoon kweldergras, gewone zoutmelde en engels slijkgras, al zullen sommige van deze soor ten op de ene plek minder talrijk zijn of ontbreken en zal dat op een andere plek weer met andere soorten het geval zijn. Het zal echter nooit gebeuren dat op zon schor ook gewone dopheide, eenarig wollegras of beenbreek groeit. Dit verschijnsel dat op alle schorren ongeveer dezelfde vegetatie groeit en op heidevelden ook steeds dezelfde vegetatie, die echter sterk ver schilt van die op de schorren, blijkt algemeen te gelden. Men vindt dus steeds op overeenkomstige plaatsen een gelijksoortige vegetatie. Dit wordt veroorzaakt door het feit dat elke plant een pakket van eisen stelt aan zijn omgeving. Met name a-biotische factoren (bv. grondsoort, vochtigheid en tempera tuur) spelen een grote rol, maar ook biotische factoren zoals betreding, vraat en concurrentie zijn evenzeer bepalend voor de situatie ter plekke. Een bepaald vegetatie-type wordt aangeduid met de term "Plantengemeen-

Tijdschriftenbank Zeeland

Sterna | 1985 | | pagina 42