Kent u misschien Voerman's plaat "Hollands Diep in den Winter", in Thysse's "Onze grote rivieren?". Meer dan woorden kunnen bereiken, sug gereert deze plaat een sfeer wat Hollands Diep en Haringvliet waren. Een onbegrensde gezichtseinder, donker water en grijze wolkenluchten. Hier en daar, maar altijd ver weg het markante silhouet van de brede korte toren van de Zeeuwse en Zuidhollandse eilanddorpen. Met zijn ten westen van Tiengemeten tot zes kilometer breedte, het ontbreken van vas te oeververbindingen, zijn plaatselijk aanwezige enorme riet- en biezen velden met daarachter nog eens liggende buitendijkse grasgorzen, was het Haringvliet het domein van enkele individuen: rietsnijders, wat be roepsvissers, natuurliefhebbers en jagers. En waren de oevergebieden al moeilijk voor de mens te penetreren, de rivier was dit helemaal. Bij eb droogvallende oeverstroken en platen en verraderlijke stromingen, maak ten het Haringvliet moeilijk vaarwater. Wat te denken van namen als Hellegat, Kwade Hoek, Slijkplaat en Vuile Gat. Het Haringvliet, eeuwenlang een onneembare barrière, die de met mensen en zijn produkten overvol rakende randstad nog niet had weten te annex eren -kraken in hedendaagse terminologie- laat staan overbruggen. Rust en ruimte zijn binnen onze kleine, overvolle natie zonder meer al grote natuurwaarden. Het Haringvliet bood meer: met een oppervlakte van ruim 90 hectare vonden wij rond de spuimond en met name op de Beninger Slik ken het grootste aaneengesloten areaal Ruwe Bies van Nederland. Even eens rond de Spuimond, maar ook elders langs het estuarium lagen honder den hectaren Riet: het zogenaamde zoute Riet, meters hoog, sterk, dus van zeer gewaardeerde kwaliteit. Riet- en biezencultuur waren op pro-

Tijdschriftenbank Zeeland

Sterna | 1985 | | pagina 51