kleinschaliger en betrof een ander milieu. Onvoldoende geëquipeerd en geoutilleerd dus, zag het er naar uit dat natuurbescherming totaal on voorbereid op de Haringvlietsluiting afstevende, welke datum overigens wel enkele malen werd bijgesteld. Hoe speculatief in een aantal gevallen die geprofeteerde gevolgen waren, blijkt nu, achteraf. Gemakkelijk natuurlijk, dat commentaar achteraf, maar omdat ik beken dat ook ik enkele vooralsnog niet uitgekomen pro fetieën op mijn naam heb staan, hoop ik dat u het mij niet euvel zal duiden! Het is alleen ter illustratie wat voor zwart gat 2 november 1970 voor natuurbescherming op velerlei gebied was. Allereerst de Ganzen. Uit het groepje fanatieke anserofielen dat in Nederland na 1955 ontstond, kwamen een aantal overigens niet eensluidende prognoses, waarin over het algemeen de toekomst voor de meeste ganzensoorten rond het Haringvliet, niet bijster rooskleurig afgeschilderd werd. Welnu, graag nodig ik u uit de komende winter eens een dagje ganzen te gaan kijken rond het Haring vliet, want van die prognose is gelukkig bijna niets uitgekomen. Koffie dik was het ook met de ontwikkeling van de diverse gebieden. Een rapport over de Ventjagersplaten gedateerd maart 1969, van de Ondersteunings groep van de Werkcommissie recreatie en natuurgebieden in de delta, voor zag op die bewuste Ventjagersplaten o.a. vloedbossen met broedende Pur perreigers, Woudaapjes, Roerdompen en wat niet al. Gelukkig zijn die vloedbossen er niet gekomen. Want met de Ventjagersplaten zoals ze nu zijn, zijn veel vogels dik tevreden. Opmerkelijk was dat de nota's van de officiële natuurbescherming, de Duikeenden bezochten het Haringvliet voor 1970 zelden.

Tijdschriftenbank Zeeland

Sterna | 1985 | | pagina 56