54 de sluiting moeilijk zouden krijgen, op een hoogtepunt was. Een aantal verdween direct, toen de ebstroom die de voedselrijke slikken waarop hun bestaansritme was gebaseerd, uitbleef. Dat waren de bijvoorbeeld enkele tienduizenden Wintertalingen, verspreid over Haringvliet, Hol lands Diep en Biesbos. Dat waren ook een menigte, in soort en tal, Stelt lopers, eveneens ingesteld op de getijdencyclus en dezelfde slikken. Dit waren de directe veranderingen. Andere verliepen geleidelijker. Zo misten wij winter 1970-1971 ineens de honderden Waterrallen die tot dus ver pleegden te overwinteren in het eveneens tot dusver altijd ijsvrij blijvend krekenstelsel van het spuimondgebiedTegelijkertijd vonden wij die winter, begin februari 1971, langs de oevers van het Haringvliet honderden dode platvissen. Een gevolg van het op gang komend verzoetings proces? En enkele weken na de 2e november diende zich ook grimmig de oeverafkalving aan, hetgeen nergens voorspeld was - althans in de open baarheid. Nu, vijftien jaar later, gaat dat proces nog steeds door waar door inmiddels al enkele honderden hectaren kostbare buitengrond verlo ren gegaan is. De oorzaak lag overigens voor de hand. Zolang eb en vloed vrij spel hadden, was er nooit een gelijkblijvende waterstand, maar liep de oeverlijn op en neer over een brede contactzone. Maar nu, bij boven dien overheersende zuidwestenwinden, beukt de golfslag op vrijwel steeds dezelfde hoogte op onbeschermde oever. Ook de daaropvolgende zomer, zomer 1971, vielen allerlei veranderingen op. Het riet was schraler, dunner en korter. Met de biezen gebeurde het zelfde en overal in de rietvelden verschenen nieuwe vegetatieve elemen ten, gelijk op met de snel terreinwinst boekende verzoeting. Eén omstan- Krombekstrandlopers ontbreken in juli nooit op de Ventjagersplaat.

Tijdschriftenbank Zeeland

Sterna | 1985 | | pagina 58