in-ik De Knobbelzwaan (Cygnus olor) heeft zich door de eeuwen heen altijd in een grote belangstelling van de mensen mogen verheugen. Dit blijkt wel uit het voorkomen van de vogel in tal van verhalen en sprookjes, ter wijl de meer letterlijke aanwezigheid bij paleizen en hoven de luister van de adel moest verhogen. In latere tijd verschijnen de zwanen op de buitenplaatsen van gegoede burgers en in het recente verleden zijn het vooral de stadsparken en -vijvers waar ze als siervogels werden gehou den. Daarnaast werden in sommige delen van het land veel Knobbelzwanen gehouden uit economische motieven, waarbij het vooral om het dons te doen was. Het gaat hierbij om een in de loop der tijd gedomesticeerde (tamme) vorm van de wilde Knobbelzwaan. Het belangrijkste natuurlijke verspreidingsgebied in Europa ligt rond het zuiden van de Oostzee. Opbouw van de Nederlandse populatie Buiten de in gevangenschap gehouden exemplaren was de Knobbelzwaan tot voor de Tweede Wereldoorlog geen broedvogel in Nederland. Alleen in de winter bezochten wilde vogels ons land in kleine aantallen, zodat ze te boek stonden als een vrij zeldzame wintergast die slechts bij strenge vorst wat talrijker voorkwam. De eerste meldingen van broedgevallen kwamen uit de omgeving van Kampen, waar in de jaren vijftig een kleine broedpopulatie aan het Ketelmeer ontstond. Het ging hierbij om verwilderde parkzwanen die soms ook ge paard hadden met een echte wilde Knobbelzwaan. In de jaren hierna ont stond een geheel nieuwe situatie. De bestaande handel in zwanendons werd toen onrendabel waardoor veel zwanenhouders niet meer de moeite namen om de jongen van hun, bij boeren ondergebrachte, zwanen te kort wieken zodat deze konden verwilderen. De laaggelegen weidegebieden van Noord- en Zuid-Holland, Utrecht en Friesland bleken belangrijke broed gebieden te worden, het was ook daar trouwens dat de meeste zwanenhouderi gevestigd waren. Behalve in gedrag -zo zijn de tamme/verwilderde vogels aanmerkelijk min der tolerant ten opzichte van andere vogels in de omgeving van het nest dan hun wilde soortgenoten- zijn er ook uiterlijke kenmerken waarin de tamme vorm verschilt van de wilde Knobbelzwaan. Gerard Slob (schrift, medzegt daarover: "Deze tamme vorm is te herkennen aan de lichte pote: de donsjongen van deze vogels zijn wit. Dit in tegenstelling met hun wilde soortgenoten die zwarte poten hebben en bruin/grijze donsjongen voortbrengen. Ook dit heeft te maken met het statussymbool: zelfs de Inle id i ng

Tijdschriftenbank Zeeland

Sterna | 1985 | | pagina 96