5 in opdracht van de Stuurgroep Oosterschelde inrichtingsmodellen heeft opgesteld, is in ieder geval het Dwergsternterrein veilig gesteld. Op hetzelfde terrein broeden ook 40 paar Visdieven, één paar Noordse Sterns, zeven paar Bontbek- en zestien paar StrandplevierenDe steendepots en bouwterreinen zijn een goede biotoop voor de Zwarte Roodstaart, welke met 3-5 paar aanwezig was. Voor het eerst is de Huismus met 1-2 paar als broedvogel vastgesteld. Op het werkeiland Roggenplaat is het aantal Zilvermeeuwen gedaald, afgelopen jaar werd met ca. 400 paar genesteld, in 1984 ruim 100 paar minder. Als oorzaak kan het verminderen van broed plaats worden opgegeven, ook het meerdere malen gekonstateerde eierrapen is niet bevorderlijk voor deze kolonie. Het aantal Stormmeeuwen nam in deze kolonie af van enkele tientallen paren in het naaste verleden, tot 5-7 paar in 1984. De oorzaak is gelegen in het verlies van biotoop op het oostelijk deel van dit werkeiland. Tegen de afname van deze twee soorten staat een lichte toename van de Kleine Mantelmeeuw tot 39-42 paar in 1984. B. Inlagen en karrevelden. ^In enkele inlagen zijn niet alle soorten onderzocht. Gegevens omtrent de Suzanna's inlaag met karrevelden en inlaag Havenhoofd Zierikzee met karrevelden ontbreken. Het is geen geheim dat de inlagen en karrevelden langs de zuidkust van ons eiland zeer belangrijke vogelbroedplaatsen zijn. Optimistische geluiden passen hier echter niet, want jaar op jaar nemen de aantallen specifieke inlaagbroedvogels als Kokmeeuw, Visdief en Kluut in aantal af. Er is al eerder op gewezen dat er meerdere oor zaken zijn aan te geven voor deze achteruitgang: verlaging grondwater stand en daardoor overgroeiing van broedplaatsen, verstoring door de

Tijdschriftenbank Zeeland

Sterna | 1985 | | pagina 9