gO|RE|^-
H2
Ter gelegenheid van de in november 1966 in Zwolle gehouden ganzendag,
presenteerde Prof. Dr. M.F. Mörzer Bruynsdestijds directeur van het
RIVON, het latere RIN, een overzicht van de omstreeks die tijd bekende
ganzenpieisterplaatsen in Nederland, vergezeld van soort en aantal per
pleisterplaats
Bij de opsomming van de rond het Haringvliet-Hollands Diep en Biesbosch
gelegen ganzenterreinen tekende Mörzer Bruyns aan dat deze gebieden te
zamen de belangrijkste ganzenpleisterplaats van Nederland vormden en
wellicht zelfs van geheel West-europa. Toen ook al leverden de op Goe-
ree-Overflakkee gelegen ganzenterreinen een groot aandeel. Thans, twin
tig jaar later, is het aantal in Nederland overwinterende en/of het
land op de trek aandoende ganzen verdrie- of -viervoudigdOf het Bies-
bosch-Hollands Diep-Haringvliettracéalthans in aantallen, nog steeds
de belangrijkste Nederlandse ganzenpleisterplaats is, valt te betwijfe
len. Maar van betekenis is het gebied ongetwijfeld, waarbij voor de
Brandgans het voormalige estuarium het meest vooraanstaande overwinte-
ringsgebied van Nederland is. En nog steeds neemt Goeree-Overflakkee
een prominente plaats in, waarbij de streek prat kan gaan op de omstan
digheid dat nergens anders binnen onze landsgrenzen zoveel ganzensoor-
ten, waaronder vaak minder courante, bijeen waar te nemen vallen als
tegenwoordig op de Kop van Goeree.
35 jaar tellingen
Of wilde ganzen altijd al in die mate als thans de winter-avifauna van
Goeree-Overflakkee hebben gedomineerd, is speculatief. Begin vijftiger
jaren kwamen de georganiseerde ganzentellingen in Nederland schoorvoe
tend op gang: de overzichten die in Zwolle in 1966 ter tafel kwamen,
vormden voornamelijk het resultaat van die anderhalf decennia ganzen-
tellingen. Ganzentellingen die toen nog om de veertien dagen werden ge
houden, waardoor wij ongetwijfeld het aantalverloop beter onder contro
le konden houden dan via de maandelijkse van thans. Immers, onder in
vloed van omslaande weersomstandigheden niet alleen in Nederland maar
vooral elders in Europa, kunnen zich binnen die vierwekelijkse perioden
omvangrijke ganzenverplaatsingen voordoen die de tellers, indien ze
zich uitsluitend aan het telschema houden, mislopen.
Een volgend punt is hoe over een langere periode een ganzenpopulatie
van een'streek, neem Goeree-Overflakkeekwantitatief te bepalen. Grau
we gans, Brandgans en Rotgans leveren niet zoveel moeite op daar die
soorten een strak trek- en/of overwinteringspatroon aanhouden, waarbij
in belangrijke mate de broedresultatenper opeenvolgend seizoen in de