Een algemeen aanvaard doel (tevens einddoel) van de natuureducatie is:
DOOR HET BELEVEN VAN DE NATUUR BEGRIP KWEKEN VOOR DE WAARDE VAN DIE
NATUUR, ZODAT ZE LATER IN STAAT ZIJN TOT VERANTWOORD HANDELEN MET BE
TREKKING TOT NATUUR EN MILIEU.
Deze doelstelling geldt als uitgangspunt voor de JNVW.
In deze doelstelling verschijnt plotseling het woord milieu. O.i. kun
nen natuur en milieu niet los van elkaar gezien worden. Natuureducatie
impliceert dus milieu-educatie.
Ouders die opvoeden hebben alleen te maken met hun eigen kinderen.
Mensen, die beroepshalve of uit ideologische overwegingen een bepaald
deel van de opvoeding op zich nemen, hebben te maken met bepaalde doel
groepen
Groepen waar de JNVW mee te maken heeft, zijn:
a) Kinderen die lid zijn van de JNVW. Deze groep valt uiteen in kinde
ren die er zelf voor gekozen hebben en kinderen die door de ouders
gestuurd zijn omdat deze het een zinvolle aanvulling vinden op hun
opvoeding. (Leeftijd 7 - 16 jaar.)
b) Lagere-schoolkinderen die, als onderdeel van het natuuronderwijs op
hun school, meegaan met een buitenexcursie van de JNVW. (Leeftijd
5-12 jaar.)
Voor allen geldt hetzelfde einddoel.
De didaktiek leer van het onderwijzen) bestudeert hoe die doelen
het best bereikt kunnen worden. Hierbij wordt gebruik gemaakt van ande
re wetenschappen zoals de psychologie (leer van het menselijk gedrag)
en de pedagogiek (wetenschap die zich bezighoudt met de opvoeding van
de mens)
De doelen (tussendoelen, die leiden naar het uiteindelijke doel) moe
ten afgestemd zijn op de lichamelijke en geestelijke ontwikkeling van
het kind.
Om zinvol met natuureducatie bezig te zijn is het nodig om iets van de
ontwikkelingsfasen van het schoolkind te weten.
Algemene dingen die voor alle schoolkinderen (6 - 12 jaar) gelden:
1) De grote kracht van het schoolkind is zijn geheugen.
Dit is voor ons van belang want:
WAT WE LEREN MOETEN WE ONTHOUDEN, WAT WE BELEVEN KUNNEN WE ONS LATER
HERINNEREN.
(Uitspraak van Nijkamp, een groot voorvechter van het natuuronder
wijs, die onlangs overleden is.)
Dit geheugen neemt later (helaas) sterk af.
2) Schoolkinderen hebben een duidelijk normbesef (norm regel) waar ze
moeilijk van afwijken.
3) Ze zijn erg gevoelig voor het inkonsekwent hanteren van deze normen
en waarden.