')ioidHaal¥ Toen ik nog kind was logeerde ik vaak bij mijn grootouders op de boer derij in De Bilt. Mijn oom Gart, nog bij zijn ouders thuis, had een vo lière gemaakt naast het kippenhok. De vogeltjes in de volière had hij bijna allemaal zelf gevangen. Daarbij waren ook een paar Heggemusjes. Ik vond dat van die mooie, stille vogeltjes. Daar op De Bilt noemden ze hen Bastaardnachtegaaltjes. Dat vangen deed mijn oom 's-winters, liefst wanneer het gesneeuwd had; hij maakte dan een raam met kippegaas. Onder het raam werd wat zaad ge strooid en dan werd het schuin opgezet met een stokje eronder waar een lang touw aan was vastgemaakt. Vanuit een schuur of het voorhuis zat hij dan te wachten tot er vogeltjes onder het raam kwamen, dan trok hij aan het touw en het raam klapte neer. In die jaren deed men dit vaak, van natuurbescherming wist men niet veel af; de mensen buiten waren wat harder en men zei "Er zijn toch vogeltjes zat Ik moest hier aan denken toen ik in de Elzenmeet door het raam keek en bij de grote Kamperfoeliestruik een Heggemusje zag. Plots, als een schicht, viel daar een vogel naar de grond en waar net nog het Hegge musje hipte lag nu een Smelleken en voor ik het mij goed realiseerde, was hij weer weg -met het Heggemusje-. Het was net alsof het er nooit geweest was. ktmk X XX [tïï]

Tijdschriftenbank Zeeland

Sterna | 1986 | | pagina 22