')ioidHaal¥
Toen ik nog kind was logeerde ik vaak bij mijn grootouders op de boer
derij in De Bilt. Mijn oom Gart, nog bij zijn ouders thuis, had een vo
lière gemaakt naast het kippenhok. De vogeltjes in de volière had hij
bijna allemaal zelf gevangen. Daarbij waren ook een paar Heggemusjes.
Ik vond dat van die mooie, stille vogeltjes. Daar op De Bilt noemden ze
hen Bastaardnachtegaaltjes.
Dat vangen deed mijn oom 's-winters, liefst wanneer het gesneeuwd had;
hij maakte dan een raam met kippegaas. Onder het raam werd wat zaad ge
strooid en dan werd het schuin opgezet met een stokje eronder waar een
lang touw aan was vastgemaakt. Vanuit een schuur of het voorhuis zat hij
dan te wachten tot er vogeltjes onder het raam kwamen, dan trok hij aan
het touw en het raam klapte neer.
In die jaren deed men dit vaak, van natuurbescherming wist men niet veel
af; de mensen buiten waren wat harder en men zei "Er zijn toch vogeltjes
zat
Ik moest hier aan denken toen ik in de Elzenmeet door het raam keek en
bij de grote Kamperfoeliestruik een Heggemusje zag. Plots, als een
schicht, viel daar een vogel naar de grond en waar net nog het Hegge
musje hipte lag nu een Smelleken en voor ik het mij goed realiseerde,
was hij weer weg -met het Heggemusje-.
Het was net alsof het er nooit geweest was.
ktmk
X
XX
[tïï]