vogel niet overal even hoog, bovendien fluktueert zij. De dichtheden lopen uiteen van 0,99 paar/km2 in de open polder tot maximaal 4,66 paar/km! in de Boswachterij Westerschouwen. In onderstaan de tabel worden de vastgestelde aantallen broeden de Eksters en de daarmee samenhangende dicht heid naar biotoop (landschappelijke eenheid) gerangschikt; voor het bepalen van de grenzen tus sen deze biotopen is gebruik gemaakt van gege vens van Beekman in „Tussen duin en polder" (Beekman 1977). Meer dan de helft van de broedpopulatie bevindt zich in de duinen (72-81 paar), maar ook hier is de dichtheid in vergelijking met soortgelijke gebie den in andere delen van het land niet erg hoog. Bovendien lijken de aantallen zich - met uitzonde ring van het Zeepe - de laatste jaren te stabiliseren (zie tabel 2). Tabel 2: Aantal broedparen van de Ekster in een viertal duingedeelten in 1984-1987 (gegevens VWG Schouwen- Duiveland). Gebied 1984 1985 1986 1987 Zeepe 7-11 6-12 13-17 Verklikkerduinen 10 10 6 5 (terrein de Jonge) Slotbos Haamstede 2-3 2 2 2 Verklikkerpaden n.g. 4-5 4 4-6 In de Boswachterij Westenschouwen broedden in 1983 6-14, in 1985 10-14 paar Eksters (gegevens VWG Schouwen-Duiveland). De Ekster en zangvogels De Ekster wordt in jagers- en natuurliefhebbers kringen vaak verdacht een negatieve invloed te hebben op de aantallen broedende zangvogels. Plaatselijk zal de Ekster hier en daar een hoge tol eisen, een groot aantal eieren en jongen roven, maar in hoeverre dat de algemene lijn is, staat nog te bezien. Het voorkomen en het broedsukses van zangvogels wordt zeker niet alleen door de grootte van de eksterpopulatie ter plaatse bepaald: de voedselsituatie (voedselaanbod), het weer, versto ringen als gevolg van menselijke aktiviteiten (bio toopveranderingen c.q. - vernietiging)en - aange zien het hierbij voor een groot gedeelte om trekvogels gaat - de situatie in de overwinterings- gebieden en de jachtdruk tijdens de trek spelen een minstens even belangrijke rol. De laatste jaren is veel onderzoek gedaan naar de voedselkeuze van de Ekster in relatie tot de groot te van de zangvogelstand. Hieronder volgt een korte samenvatting van een tweetal van deze on derzoeken, waarbij aangetekend dient te worden, dat een soortgelijk onderzoek op Schouwen- Duiveland nog niet plaatsgevonden heeft en de be schreven resultaten niet automatisch op de eilan- delijke situatie van toepassing is. De gegevens uit deze onderzoeken werden zowel door controle van maaginhoud, voedselmonsteronderzoek als door observatie van fouragerende Eksters ver kregen. In een afwisselend open weidegebied ten zuid oosten van Utrecht werd in 1979 een onderzoek gedaan naar het voedsel, dat jonge Eksters in het nest van hun ouders aangedragen kregen. Hieruit bleek, dat het stapelvoedsel uit insekten bestond, met name loop- en snuitkevers, Langpootmug gen, Rouwvliegen en Mestkevers. Daarnaast vormden Regenwormen en huishoudelijk afval in de vorm van kaas en brood een belangrijke voed selbron. De onderzoekers, Arie Spaans, Sandra Roodenburg en Jaap de Wolf, kwamen tot de konklusie, dat desondanks de rol van de Ekster als predator van jonge vogels en eieren niet geba gatelliseerd mag worden. De invloed van de Ekster op de totale broedpopulatie van een zang vogelsoort wordt door drie faktoren bepaald: a. welk percentage van de jongen van een soort wordt gepredeerd, b. kan de soort deze sterfte op vangen door het maken van een vervolglegsel, en c. hiermee direkt samenhangend, in welke periode van het jaar vindt de predatie plaats? Denneman (1981) is, gezien de resultaten van zijn onderzoek in het Noordhollandse Duinreservaat, van mening, dat de invloed van de Ekster op de zangvogelpopulatie zeer gering is. Uit zijn gege ven blijkt, dat slechts 7% van het totale voedsel pakket van de Ekster uit vogeljongen en - eieren bestaat. Ook bij hem vormen insekten (kevers en rupsen) de belangrijkse voedselbron, aangevuld met ongewervelde dieren (slakken, spinnen) en kleine knaagdieren (muizen, spitsmuizen en konij nen). Konijnen voornamelijk in de vorm van ver keersslachtoffers (aas). De resultaten van dit onderzoek worden aange vochten door den Hollander (1981), die opmerkt, dat jonge vogels en leeggeslurpte eieren niet in de maaginhoud terug te vinden zijn. Bovendien, zo meent hij, zegt het percentage niet alles over de schade; absoluut gezien gaat het om grote aantal len jonge vogels en verstoorde broedsels. 82

Tijdschriftenbank Zeeland

Sterna | 1987 | | pagina 12