Publicaties Onderzoek aan broedpopulatie van Kluut, plevieren en sterns in het Deltagebied (1986 en 1987) Rapport van P. L. Meininger m.m.v. P. J. M. Krijnen De voltooiing van de laatste grote werken van het Deltaplan - afsluiting van het Krammer-Volkerak met de Philipsdam en Markiezaat/Zoommeer met de Oesterdam - was voor Peter Meininger een prima gele genheid om zijn onderzoek aan pioniersoorten als Kluten, plevieren en sterns op een aantal zaken toe te spitsen. In een onlangs verschenen rapport met bovenstaande titel doet hij verslag van de eerste resul taten. Omdat Peter werkzaam is voor een instantie (Rijkswaterstaat) die verantwoordelijk is voor een aantal terreinen - veelal de aangelegde dammen en werkeilanden - waarop deze pioniersoorten zich vestigden, werd speciale aandacht geschonken aan de waarde van die gebieden voor deze vogels. Met de verzamelde gegevens zou het beheer van de broedplaatsen verbeterd en eventueel nieuwe, potentieel geschikte, terreinen ingericht kunnen worden. Dat het Deltagebied nog van groot belang is voor een aantal pioniersoorten blijkt wel uit de cijfers, hier broedt nL: 12% van de Kluten, 20% van de Strandplevieren, 10% van de Grote Sterns en 6% van de Dwergsterns van Noordwest-Europa. De vooruitzichten zijn echter minder mooi. Gebieden zoals zanddepots, werkeilanden, drooggevallen gronden enz. waarop een aanzienlijk deel van de Kluten, plevieren en sterns tot broeden komt, zijn over het algemeen slechts tijdelijk geschikt of heb ben een andere bestemming. Aangezien er niet op nieuw dergelijke terreinen beschikbaar komen door voltooiing van de Deltawerken, zal de hoe veelheid geschikt broedterrein flink afnemen. Dit geldt met name voor Dwergsterns en Strandplevie ren die het moeten hebben van nagenoeg kale schelprijke terreinen, die bij een gunstig foerageer- gebied zijn gelegen. Verstoring van broedvogels Als er ergens wat verbeterd kan worden dan is het wel met betrekking tot het beheer van de vestigin gen van Strandplevier, Visdief en Dwergstern (ook van Kluut zoals dit voorjaar bleek op de Maas vlakte waar 100-en zwaar bebroede legsels, in een opspuitterrein onder water werden gezet) op plaat sen die niet direkt de bestemming natuurgebied hebben. Dat het tijdelijk neerzetten van enkele borden met „Vogelbroedgebied" in veel gevallen dan onvoldoende is blijkt uit de lange lijst in het hoofdstuk „Verstoringen". Een spoor van kapot gereden eieren en dode jon gen achter de vele crossers (terreinwagens, moto ren enz.), in de steek gelaten nesten vanwege wan delaars, fietsers al of niet met hond, en tenslotte - vooral op warme weekenden - recreanten met windschermen en klapstoeltjes die soms boven op de nesten stonden. Wellicht zal de lijst in 1988 wat korter uitvallen want het wat sombere weer in juni en juli hield heel wat meer mensen weg dan waar toe menige bepaling op drukke dagen in staat is. Naast de recreatie zorgde ook het werkverkeer voor veel verstoring. Allerlei werkzaamheden, die lang niet altijd direkt noodzakelijk waren, vonden midden in het broedseizoen plaats. Een betere af stemming van de verschillende diensten binnen Rijkswaterstaat op elkaar lijkt in dit verband ook geen overbodige luxe. Ringonderzoek Het onderzoek levert voorts gegevens over aantal len, biometrie maten gewichten), rui, data vestiging, legselgrootte en uitkomstsucces. De ge vonden uitkomsten zijn vergeleken met wat er uit het buitenland over deze vogels bekend is. 44

Tijdschriftenbank Zeeland

Sterna | 1988 | | pagina 44